Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voeden (Nederlands) in het Duits
voeden:
-
voeden (te eten geven; voeren; voederen; spijzigen; eten geven)
-
voeden (voedsel geven)
Nahrung geben; essen; ernähren; nähren; füttern; großziehen-
Nahrung geben werkwoord
-
nähren werkwoord
-
Conjugations for voeden:
o.t.t.
- voed
- voedt
- voedt
- voeden
- voeden
- voeden
o.v.t.
- voedde
- voedde
- voedde
- voedden
- voedden
- voedden
v.t.t.
- heb gevoed
- hebt gevoed
- heeft gevoed
- hebben gevoed
- hebben gevoed
- hebben gevoed
v.v.t.
- had gevoed
- had gevoed
- had gevoed
- hadden gevoed
- hadden gevoed
- hadden gevoed
o.t.t.t.
- zal voeden
- zult voeden
- zal voeden
- zullen voeden
- zullen voeden
- zullen voeden
o.v.t.t.
- zou voeden
- zou voeden
- zou voeden
- zouden voeden
- zouden voeden
- zouden voeden
diversen
- voed!
- voedt!
- gevoed
- voedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor voeden:
Wiktionary: voeden
voeden
Cross Translation:
verb
-
van voedsel voorzien
- voeden → nähren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voeden | → nähren; füttern | ↔ feed — to give food to eat |
• voeden | → beköstigen; hegen; nähren; ernähren; speisen | ↔ alimenter — nourrir ; pourvoir des aliments nécessaires. |
• voeden | → ernähren; beköstigen; hegen | ↔ nourrir — sustenter, servir d’aliment. |