Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afdanken (Nederlands) in het Duits

afdanken:

afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)

  1. afdanken (van zijn positie verdrijven; afvloeien; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten)
    feiern; entlassen; ausrangieren; suspendieren; abdanken; entheben; von seiner Position vertreiben
    • feiern werkwoord (feiere, feierst, feiert, feierte, feiertet, gefeiert)
    • entlassen werkwoord (entlasse, entläßt, entließ, entließt, entlassen)
    • ausrangieren werkwoord (rangiere aus, rangierst aus, rangiert aus, rangierte aus, rangiertet aus, ausrangiert)
    • suspendieren werkwoord (suspendiere, suspendierst, suspendiert, suspendierte, suspendiertet, suspensiert)
    • abdanken werkwoord (danke ab, dankst ab, dankt ab, dankte ab, danktet ab, abgedankt)
    • entheben werkwoord (enthebe, enthebst, enthebt, enthobe, enthobet, enthoben)
  2. afdanken (ecarteren)
    beseitigen; entfernen
    • beseitigen werkwoord (beseitige, beseitigst, beseitigt, beseitigte, beseitigtet, beseitigt)
    • entfernen werkwoord (entferne, entfernst, entfernt, entfernte, entferntet, entfernt)

Conjugations for afdanken:

o.t.t.
  1. dank af
  2. dankt af
  3. dankt af
  4. danken af
  5. danken af
  6. danken af
o.v.t.
  1. dankte af
  2. dankte af
  3. dankte af
  4. dankten af
  5. dankten af
  6. dankten af
v.t.t.
  1. heb afgedankt
  2. hebt afgedankt
  3. heeft afgedankt
  4. hebben afgedankt
  5. hebben afgedankt
  6. hebben afgedankt
v.v.t.
  1. had afgedankt
  2. had afgedankt
  3. had afgedankt
  4. hadden afgedankt
  5. hadden afgedankt
  6. hadden afgedankt
o.t.t.t.
  1. zal afdanken
  2. zult afdanken
  3. zal afdanken
  4. zullen afdanken
  5. zullen afdanken
  6. zullen afdanken
o.v.t.t.
  1. zou afdanken
  2. zou afdanken
  3. zou afdanken
  4. zouden afdanken
  5. zouden afdanken
  6. zouden afdanken
diversen
  1. dank af!
  2. dankt af!
  3. afgedankt
  4. afdankende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdanken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afdanken (uit de dienst ontslaan; ontslaan; afschaffen)
    Kündigen; Abdanken

Vertaal Matrix voor afdanken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abdanken afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan
Kündigen afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abdanken aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
ausrangieren aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven afschaffen; op non-actief stellen; uitrangeren; uitschakelen
beseitigen afdanken; ecarteren afdekken; afnemen; afruimen; afzonderen; demonteren; ecarteren; evacueren; klusje opknappen; klussen; leegruimen; lichten; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; opruimen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
entfernen afdanken; ecarteren afhalen; afnemen; afzonderen; demonteren; ecarteren; evacueren; leegruimen; lichten; meenemen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; ophalen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
entheben aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven afdekken; afruimen; bevrijden van belegeraars; ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; ontzetten; opruimen; uit de macht ontzetten; verlossen; vrijstellen
entlassen aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven afzwaaien; amnestie verlenen; banen; bevrijden; demobiliseren; dwingen ontslag te nemen; emanciperen; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; laten lopen; loslaten; losmaken; niet vasthouden; ontheffen; ontlasten; ontslaan; ontslaan van een verplichting; uitsturen; van de boeien ontdoen; verlossen; verzenden; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten; vrijmaken; vrijstellen; vrijvechten; wegsturen; wegzenden
feiern aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven aanmoedigen; aanvuren; bejubelen; bemoedigen; celebreren; feestelijk onthalen; feesten; feestvieren; fuiven; fêteren; laten vieren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; vieren
suspendieren aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven ontheffen; ontlasten; ontslaan; ontslaan van een verplichting; schorsen; suspenderen; uitsturen; verzenden; vrijstellen; wegsturen; wegzenden
von seiner Position vertreiben aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entlassen afgedankt