Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
-
uitsteken:
- auffallen; ausstechen; vorspringen; überragen; zur Schau stellen; hinausragen; sichauszeichnen; strahlen; spielen; hinausragenüber; sich unterscheiden; scheinen; leuchten; spiegeln; glänzen; glühen; sich hervortun
- auffallend; herausstechend; ausstechend; hinausragend; hervorstehend; emporragend; vorragend; überragend
- Hinausragen
-
Wiktionary:
- uitsteken → ausstechen, überragen, übertrumpfen, ausstrecken
- uitsteken → herausragen, hervorragen, herausstehen, schmieren, betten, ausbreiten, ausrecken, strecken, ausstrecken, erstrecken, aufspannen, ausspannen, auslegen, auswerfen, aufhängen, recken, ausdehnen, dehnen, erweitern, verdünnen, verwässern, diluieren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitsteken (Nederlands) in het Duits
uitsteken:
-
uitsteken (opvallen; uitspringen; eruit springen; afsteken; in het oog lopen)
auffallen; ausstechen; vorspringen; überragen; zur Schau stellen; hinausragen-
vorspringen werkwoord (springe vor, springst vor, springt vor, sprang vor, sprangt vor, vorgesprungen)
-
zur Schau stellen werkwoord (stelle zur Schau, stellst zur Schau, stellt zur Schau, stellte zur Schau, stelltet zur Schau, zur Schau gestellt)
-
hinausragen werkwoord (rage hinaus, ragst hinaus, ragt hinaus, ragte hinaus, ragtet hinaus, hinausgeragt)
-
uitsteken (uitblinken; onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken boven; schitteren; uitmunten)
sichauszeichnen; strahlen; hinausragen; spielen; hinausragenüber; sich unterscheiden; scheinen; leuchten; spiegeln; glänzen; glühen; sich hervortun-
sichauszeichnen werkwoord
-
hinausragen werkwoord (rage hinaus, ragst hinaus, ragt hinaus, ragte hinaus, ragtet hinaus, hinausgeragt)
-
hinausragenüber werkwoord
-
sich unterscheiden werkwoord (unterscheide mich, unterscheidest dich, unterscheidet sich, unterschied sich, unterschiedet euch, sich unterschieden)
-
sich hervortun werkwoord
-
Conjugations for uitsteken:
o.t.t.
- steek uit
- steekt uit
- steekt uit
- steken uit
- steken uit
- steken uit
o.v.t.
- stak uit
- stak uit
- stak uit
- staken uit
- staken uit
- staken uit
v.t.t.
- heb uitgestoken
- hebt uitgestoken
- heeft uitgestoken
- hebben uitgestoken
- hebben uitgestoken
- hebben uitgestoken
v.v.t.
- had uitgestoken
- had uitgestoken
- had uitgestoken
- hadden uitgestoken
- hadden uitgestoken
- hadden uitgestoken
o.t.t.t.
- zal uitsteken
- zult uitsteken
- zal uitsteken
- zullen uitsteken
- zullen uitsteken
- zullen uitsteken
o.v.t.t.
- zou uitsteken
- zou uitsteken
- zou uitsteken
- zouden uitsteken
- zouden uitsteken
- zouden uitsteken
en verder
- ben uitgestoken
- bent uitgestoken
- is uitgestoken
- zijn uitgestoken
- zijn uitgestoken
- zijn uitgestoken
diversen
- steek uit!
- steekt uit!
- uitgestoken
- uitstekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
uitsteken (eruitspringend; opvallend)
auffallend; herausstechend; ausstechend; hinausragend; hervorstehend; emporragend; vorragend; überragend-
auffallend bijvoeglijk naamwoord
-
herausstechend bijvoeglijk naamwoord
-
ausstechend bijvoeglijk naamwoord
-
hinausragend bijvoeglijk naamwoord
-
hervorstehend bijvoeglijk naamwoord
-
emporragend bijvoeglijk naamwoord
-
vorragend bijvoeglijk naamwoord
-
überragend bijvoeglijk naamwoord
-
-
uitsteken
Vertaal Matrix voor uitsteken:
Verwante definities voor "uitsteken":
Wiktionary: uitsteken
uitsteken
Cross Translation:
verb
-
in grootte de rest voorbijstreven
- uitsteken → ausstechen; überragen; übertrumpfen
-
uitstrekken, bijvoorbeeld van een ledemaat
- uitsteken → ausstrecken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitsteken | → herausragen; hervorragen; herausstehen | ↔ protrude — to extend from |
• uitsteken | → schmieren; betten; ausbreiten; ausrecken; strecken; ausstrecken; erstrecken; aufspannen; ausspannen; auslegen; auswerfen; aufhängen; recken; ausdehnen; dehnen; erweitern; verdünnen; verwässern; diluieren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |