Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schors (Nederlands) in het Duits

schors:

schors [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schors (bast)
    die Rinde; der Bast; die Borke; die Schale
    • Rinde [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Bast [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Borke [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schale [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de schors (bast)
    die Rinde; die Borke
    • Rinde [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Borke [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. de schors (stukje schors)
    die Borke
    • Borke [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schors:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bast bast; schors
Borke bast; schors; stukje schors korst; korstje; roof; wondkorst
Rinde bast; schors
Schale bast; schors bak; eierschaal; etensbak; ovenschaal; peul; schaal; schaaltje; schil; vel

Verwante woorden van "schors":


Wiktionary: schors


Cross Translation:
FromToVia
schors Borke; Rinde bark — exterior covering of a tree
schors Gehäuse; Rumpf; Schale; Schiffskörper; Schiffsrumpf; Borke; Hülse; Rinde coqueenveloppe extérieure de l’œuf.
schors Rinde; Baumrinde; Borke écorce — Partie superficielle et protectrice des arbres et des végétaux

schorsen:

schorsen werkwoord (schors, schorst, schorste, schorsten, geschorst)

  1. schorsen (suspenderen)
    suspendieren; zeitweilig sperren; zeitweilig aufheben
    • suspendieren werkwoord (suspendiere, suspendierst, suspendiert, suspendierte, suspendiertet, suspensiert)
    • zeitweilig sperren werkwoord
    • zeitweilig aufheben werkwoord (hebe zeitweilig auf, hebst zeitweilig auf, hebt zeitweilig auf, hebte zeitweilig auf, hebtet zeitweilig auf, zeitweilig aufgehoben)

Conjugations for schorsen:

o.t.t.
  1. schors
  2. schorst
  3. schorst
  4. schorsen
  5. schorsen
  6. schorsen
o.v.t.
  1. schorste
  2. schorste
  3. schorste
  4. schorsten
  5. schorsten
  6. schorsten
v.t.t.
  1. heb geschorst
  2. hebt geschorst
  3. heeft geschorst
  4. hebben geschorst
  5. hebben geschorst
  6. hebben geschorst
v.v.t.
  1. had geschorst
  2. had geschorst
  3. had geschorst
  4. hadden geschorst
  5. hadden geschorst
  6. hadden geschorst
o.t.t.t.
  1. zal schorsen
  2. zult schorsen
  3. zal schorsen
  4. zullen schorsen
  5. zullen schorsen
  6. zullen schorsen
o.v.t.t.
  1. zou schorsen
  2. zou schorsen
  3. zou schorsen
  4. zouden schorsen
  5. zouden schorsen
  6. zouden schorsen
en verder
  1. ben geschorst
  2. bent geschorst
  3. is geschorst
  4. zijn geschorst
  5. zijn geschorst
  6. zijn geschorst
diversen
  1. schors!
  2. schorst!
  3. geschorst
  4. schorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schorsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
suspendieren schorsen; suspenderen aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; ontheffen; ontlasten; ontslaan; ontslaan van een verplichting; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; vrijstellen; wegsturen; wegzenden
zeitweilig aufheben schorsen; suspenderen
zeitweilig sperren schorsen; suspenderen

Verwante woorden van "schorsen":


Wiktionary: schorsen

schorsen
verb
  1. voorlopig of tijdelijk verbieden een functie uit te voeren
  2. tijdelijk onderbreken
schorsen
verb
  1. ein Vertragsverhältnis von Seiten des Anbieters vorübergehend aussetzen oder endgültig beenden
  2. die Gültigkeit eines Schecks beenden
  3. eine Person vorübergehend oder auf Dauer vom organisierten Sport ausschließen
  4. jemanden zeitweise von einer Verpflichtung oder einem Amt entbinden
  5. etwas zeitweilig aufheben

Cross Translation:
FromToVia
schorsen suspendieren suspend — To halt temporarily

Verwante vertalingen van schors