Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- salariëren:
-
Wiktionary:
- salariëren → entlohnen
- salariëren → besolden, bescheiden
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor salariëren (Nederlands) in het Duits
salariëren:
Conjugations for salariëren:
o.t.t.
- salariëer
- salariëert
- salariëert
- salariëren
- salariëren
- salariëren
o.v.t.
- salariëerde
- salariëerde
- salariëerde
- salariëerden
- salariëerden
- salariëerden
v.t.t.
- ben gesalariëerd
- bent gesalariëerd
- is gesalariëerd
- zijn gesalariëerd
- zijn gesalariëerd
- zijn gesalariëerd
v.v.t.
- was gesalariëerd
- was gesalariëerd
- was gesalariëerd
- waren gesalariëerd
- waren gesalariëerd
- waren gesalariëerd
o.t.t.t.
- zal salariëren
- zult salariëren
- zal salariëren
- zullen salariëren
- zullen salariëren
- zullen salariëren
o.v.t.t.
- zou salariëren
- zou salariëren
- zou salariëren
- zouden salariëren
- zouden salariëren
- zouden salariëren
diversen
- salariëer!
- salariëert!
- gesalariëerd
- salariërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor salariëren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
auszahlen | belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren | afrekenen; betalen; dokken |
belohnen | belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren | afrekenen; betalen; compenseren; dokken; goedmaken; vergoeden |
besolden | belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren | afrekenen; betalen; dokken |
bezahlen | belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren | afrekenen; bekopen; betalen; dokken; duur bekopen; zich kwijten |
entgelten | belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren | afrekenen; betalen; boeten; compenseren; dokken; goedmaken; ontgelden; vergoeden |
honorieren | belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren | compenseren; goedmaken; vergoeden |
vergüten | belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren | compenseren; goedmaken; vergoeden |
Wiktionary: salariëren
salariëren
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• salariëren | → besolden; bescheiden | ↔ appointer — rétribuer par appointements. |