Nederlands
Uitgebreide vertaling voor balanceren (Nederlands) in het Duits
balanceren:
-
balanceren (uitbalanceren; in evenwicht brengen)
balancieren; ausbalancieren-
ausbalancieren werkwoord (balanziere aus, balanzierst aus, balanziert aus, balanzierte aus, balanziertet aus, ausbalanziert)
Conjugations for balanceren:
o.t.t.
- balanceer
- balanceert
- balanceert
- balanceren
- balanceren
- balanceren
o.v.t.
- balanceerde
- balanceerde
- balanceerde
- balanceerden
- balanceerden
- balanceerden
v.t.t.
- heb gebalanceerd
- hebt gebalanceerd
- heeft gebalanceerd
- hebben gebalanceerd
- hebben gebalanceerd
- hebben gebalanceerd
v.v.t.
- had gebalanceerd
- had gebalanceerd
- had gebalanceerd
- hadden gebalanceerd
- hadden gebalanceerd
- hadden gebalanceerd
o.t.t.t.
- zal balanceren
- zult balanceren
- zal balanceren
- zullen balanceren
- zullen balanceren
- zullen balanceren
o.v.t.t.
- zou balanceren
- zou balanceren
- zou balanceren
- zouden balanceren
- zouden balanceren
- zouden balanceren
diversen
- balanceer!
- balanceert!
- gebalanceerd
- balancerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor balanceren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausbalancieren | balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren | richten; uitbalanceren; uitlijnen |
balancieren | balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren |
Wiktionary: balanceren
balanceren
verb
balanceren
-
evenwicht behouden om er niet vanaf te vallen
- balanceren → balancieren
verb
-
das Gleichgewicht halten
Duits