Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- communiceren:
-
Wiktionary:
- communiceren → kommunizieren
- communiceren → mitteilen, kommunizieren, vermitteln, weitergeben
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor communiceren (Nederlands) in het Duits
communiceren:
-
communiceren (overbrengen)
kommunizieren; hinüberbringen; transportieren; befördern-
kommunizieren werkwoord (kommuniziere, kommunizierst, kommuniziert, kommunizierte, kommuniziertet, kommuniziert)
-
hinüberbringen werkwoord (bringe hinüber, bringst hinüber, bringt hinüber, brachte hinüber, brachtet hinüber, hinübergebracht)
-
transportieren werkwoord (transportiere, transportierst, transportiert, transportierte, transportiertet, transportiert)
-
-
communiceren (een conversatie hebben; spreken; praten; in contact staan)
sprechen; kommunizieren; reden; quatschen; sagen; konversieren; miteinander sprechen; plaudern; eine Aussage machen; faseln-
kommunizieren werkwoord (kommuniziere, kommunizierst, kommuniziert, kommunizierte, kommuniziertet, kommuniziert)
-
konversieren werkwoord (konversiere, konversierst, konversiert, konversierte, konversiertet, konversiert)
-
miteinander sprechen werkwoord
-
eine Aussage machen werkwoord
Conjugations for communiceren:
o.t.t.
- communiceer
- communiceert
- communiceert
- communiceren
- communiceren
- communiceren
o.v.t.
- communiceerde
- communiceerde
- communiceerde
- communiceerden
- communiceerden
- communiceerden
v.t.t.
- heb gecommuniceerd
- hebt gecommuniceerd
- heeft gecommuniceerd
- hebben gecommuniceerd
- hebben gecommuniceerd
- hebben gecommuniceerd
v.v.t.
- had gecommuniceerd
- had gecommuniceerd
- had gecommuniceerd
- hadden gecommuniceerd
- hadden gecommuniceerd
- hadden gecommuniceerd
o.t.t.t.
- zal communiceren
- zult communiceren
- zal communiceren
- zullen communiceren
- zullen communiceren
- zullen communiceren
o.v.t.t.
- zou communiceren
- zou communiceren
- zou communiceren
- zouden communiceren
- zouden communiceren
- zouden communiceren
diversen
- communiceer!
- communiceert!
- gecommuniceerd
- communicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor communiceren:
Wiktionary: communiceren
communiceren
Cross Translation:
verb
-
met elkaar in contact komen
- communiceren → kommunizieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• communiceren | → mitteilen; kommunizieren | ↔ communicate — to impart information or knowledge of; to make known, to tell |
• communiceren | → kommunizieren | ↔ communicate — to express or convey ideas, either through verbal or nonverbal means |
• communiceren | → vermitteln; mitteilen; weitergeben | ↔ impart — communicate the knowledge of |