Nederlands

Uitgebreide vertaling voor strijd (Nederlands) in het Duits

strijd:

strijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de strijd (wedstrijd; partij; concours; pot)
    der Wettkampf; der Wettbewerb; Spiel; der Streit; die Partie; Spielchen; der Spielraum; die Schlacht; der Wettstreit
  2. de strijd (veldslag; slag)
    die Schlacht; der Kampf; der Krieg
    • Schlacht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kampf [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Krieg [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de strijd (worsteling; kamp; gevecht)
    der Kampf; der Streit; der Kämpfe; Gefecht; die Meinungsverschiedenheit; der Wettkampf; der Zank; die Schlacht; der Konflikt; die Auseinandersetzung; der Krach; die Schlägerei; Ringen; die Streitigkeit; der Twist; die Fehde; der Ringkampf; die Balgerei

Vertaal Matrix voor strijd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auseinandersetzung gevecht; kamp; strijd; worsteling argumentatie; betoog; boedelscheiding; botsing; conflict; discussie; dispuut; geschil; gesprek; kwestie; meningsverschil; onenigheid; ruzie; standpuntbepaling; twist; verenigingsdispuut; woordenwisseling
Balgerei gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; gevecht; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; onenigheid; ruzie; strijden; twist; vechtpartij
Fehde gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist; vete; vijandschap
Gefecht gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; onenigheid; ruzie; twist
Kampf gevecht; kamp; oorlog; slag; strijd; veldslag; worsteling botsing; conflict; match; onenigheid; ruzie; twist
Konflikt gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; geschil; kwestie; onderlinge strijd; onenigheid; ruzie; twist
Krach gevecht; kamp; strijd; worsteling bons; botsing; conflict; dreun; gedruis; herrie; kabaal; klap; knal; krach; kwak; lawaai; leven; onenigheid; opstootje; ordeverstoring; pof; rel; rumoer; ruzie; smak; spektakel; stennis; tumult; twist
Krieg oorlog; slag; strijd; veldslag oorlog
Kämpfe gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; concoursen; conflict; matches; onenigheid; ruzie; twist; wedstrijden
Meinungsverschiedenheit gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; dispuut; geschil; kwestie; meningsverschil; onenigheid; ruzie; twist; verenigingsdispuut; woordenwisseling
Partie concours; partij; pot; strijd; wedstrijd beurt; bouwwerk; gebouw; hoeveelheid; kaveling; manche; pand; partij; rondje; set; spelletje; verkaveling
Ringen gevecht; kamp; strijd; worsteling geworstel; gewring; wringen
Ringkampf gevecht; kamp; strijd; worsteling worstelwedstrijd
Schlacht concours; gevecht; kamp; oorlog; partij; pot; slag; strijd; veldslag; wedstrijd; worsteling slag; veldslag
Schlägerei gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; gevecht; gevechten; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; onenigheid; oproer; opstand; opstootje; rel; ruzie; strijden; twist; vechtpartij; vechtpartijen; volksoproer; vuistgevecht
Spiel concours; partij; pot; strijd; wedstrijd Game; beurt; game; match; opvoering; parade; rondje; show; spel; spelletje; staatsie; vertoning; voorstelling
Spielchen concours; partij; pot; strijd; wedstrijd beurt; partijtje; potje; rondje; spel; spelletje; wedstrijdje
Spielraum concours; partij; pot; strijd; wedstrijd vrije ruimte; vrijheden
Streit concours; gevecht; kamp; partij; pot; strijd; wedstrijd; worsteling botsing; conflict; controverse; geargumenteer; gebakkelei; gehakketak; gekif; gekrakeel; geredeneer; geruzie; geschil; kwestie; misnoegen; onbehagen; onenigheid; onmin; onvrede; ruzie; twist
Streitigkeit gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; geschil; kwestie; onenigheid; onmin; onvrede; ruzie; twist
Twist gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; geschil; kwestie; onenigheid; ruzie; twist
Wettbewerb concours; partij; pot; strijd; wedstrijd competitie; concurrentie; prijsvraag
Wettkampf concours; gevecht; kamp; partij; pot; strijd; wedstrijd; worsteling match
Wettstreit concours; partij; pot; strijd; wedstrijd
Zank gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; geschil; onenigheid; ruzie; twist

Verwante woorden van "strijd":


Verwante definities voor "strijd":

  1. gevecht met wapens of andere middelen1
    • het was een harde strijd tussen even sterke vijanden1

Wiktionary: strijd

strijd
noun
  1. een handgemeen
  2. een militair treffen

Cross Translation:
FromToVia
strijd Kampf battle — struggle; a contest; as, the battle of life
strijd Schlacht; Kampf combat — a battle; a fight; a struggle for victory
strijd Konflikt; Streit conflict — clash or disagreement
strijd Kampf; Schlacht fight — battle
strijd Streit fight — conflict of will, strife
strijd Streit strife — violent conflict
strijd Kampf struggle — strife, effort
strijd Kriegsführung warfare — The waging of war or armed conflict against an enemy
strijd Kriegsführung warfare — Military operations of some particular kind
strijd Hieb; Schlag; Streich; Kampf; Schlacht bataille — guerre|fr combat général entre deux armées.
strijd Kampf; Schlacht combataction par laquelle on attaquer et l’on se défendre.

strijden:

strijden werkwoord (strijd, strijdt, streed, streden, gestreden)

  1. strijden (matten; vechten; knokken)
    kämpfen; streiten; sich prügeln
    • kämpfen werkwoord (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • streiten werkwoord (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • sich prügeln werkwoord (prügele mich, prügelst dich, prügelt sich, prügelte sich, prügeltet euch, sich geprügelt)
  2. strijden (strijd voeren; vechten; kampen)
    kämpfen; fechten; streiten
    • kämpfen werkwoord (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • fechten werkwoord (fechte, fechtest, fechtet, focht, fochtet, gefochten)
    • streiten werkwoord (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)

Conjugations for strijden:

o.t.t.
  1. strijd
  2. strijdt
  3. strijdt
  4. strijden
  5. strijden
  6. strijden
o.v.t.
  1. streed
  2. streed
  3. streed
  4. streden
  5. streden
  6. streden
v.t.t.
  1. heb gestreden
  2. hebt gestreden
  3. heeft gestreden
  4. hebben gestreden
  5. hebben gestreden
  6. hebben gestreden
v.v.t.
  1. had gestreden
  2. had gestreden
  3. had gestreden
  4. hadden gestreden
  5. hadden gestreden
  6. hadden gestreden
o.t.t.t.
  1. zal strijden
  2. zult strijden
  3. zal strijden
  4. zullen strijden
  5. zullen strijden
  6. zullen strijden
o.v.t.t.
  1. zou strijden
  2. zou strijden
  3. zou strijden
  4. zouden strijden
  5. zouden strijden
  6. zouden strijden
en verder
  1. ben gestreden
  2. bent gestreden
  3. is gestreden
  4. zijn gestreden
  5. zijn gestreden
  6. zijn gestreden
diversen
  1. strijd!
  2. strijdt!
  3. gestreden
  4. strijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

strijden [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het strijden (knokpartij; gevecht; matpartij; )
    die Schlägerei; Handgemenge; die Keilerei; die Balgerei
  2. het strijden (vechten)
    Streiten; Kämpfen

Vertaal Matrix voor strijden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Balgerei gevecht; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; strijden; vechtpartij botsing; conflict; gevecht; kamp; onenigheid; ruzie; strijd; twist; worsteling
Handgemenge gevecht; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; strijden; vechtpartij gevechten; handgemeen; schermutseling; vechtpartijen
Keilerei gevecht; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; strijden; vechtpartij
Kämpfen strijden; vechten
Schlägerei gevecht; handgemeen; kloppartij; knokpartij; matpartij; strijden; vechtpartij botsing; conflict; gevecht; gevechten; kamp; onenigheid; oproer; opstand; opstootje; rel; ruzie; strijd; twist; vechtpartij; vechtpartijen; volksoproer; vuistgevecht; worsteling
Streiten strijden; vechten ruzie maken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fechten kampen; strijd voeren; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; kleine gevechten leveren; schermen; schermutselen
kämpfen kampen; knokken; matten; strijd voeren; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; een strijd houden; kleine gevechten leveren; met iemand worstelen; oorlog voeren; schermutselen; touwtrekken; worstelen; zich wringen
sich prügeln knokken; matten; strijden; vechten
streiten kampen; knokken; matten; strijd voeren; strijden; vechten argumenteren; bakkeleien; bekampen; bestrijden; bevechten; disputeren; duelleren; harrewarren; in de clinch liggen; kampen; kibbelen; kiften; kijven; knokken; krakelen; matten; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; twisten; vechten
- vechten

Verwante woorden van "strijden":


Synoniemen voor "strijden":


Verwante definities voor "strijden":

  1. elkaar aanpakken met vuisten, wapens, of andere middelen1
    • deze twee bevolkingsgroepen strijden al jaren tegen elkaar1

Wiktionary: strijden

strijden
verb
  1. ondanks weerstand een doel proberen te bereiken

Cross Translation:
FromToVia
strijden kämpfen battle — (intransitive) to join in battle; to contend in fight
strijden streiten; fechten; kämpfen fight — to contend in physical conflict
strijden kämpfen; streiten bataillerlivrer de petits combats.
strijden kämpfen; streiten combattreattaquer son ennemi, ou en soutenir l’attaque.
strijden kriegen; Krieg guerroyerpasser son temps à faire des opérations de guerre plus nombreux que méthodiques et sans grande envergure.

Verwante vertalingen van strijd