Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. afbreuk:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afbreuk (Nederlands) in het Duits

afbreuk:

afbreuk [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de afbreuk (schade; verlies)
    der Abbruch; die Beeinträchtigung; die Einbuße

Vertaal Matrix voor afbreuk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abbruch afbreuk; schade; verlies afbraak; breken; nadeel; schade; sloop; verlies
Beeinträchtigung afbreuk; schade; verlies
Einbuße afbreuk; schade; verlies

Wiktionary: afbreuk


Cross Translation:
FromToVia
afbreuk Verlust; Verderbnis; Beschädigung; Defekt; Mangel; Schaden préjudicetort ; dommage.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van afbreuk