Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- gom:
- uitgommen:
-
Wiktionary:
- gom → Gummi
- gom → Radierer, Radiergummi, Gummi, gummi
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gom (Nederlands) in het Duits
gom:
-
de gom
Vertaal Matrix voor gom:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Gummi | gom | elastiek; rubber |
Gummierung | gom | |
Radiergummi | gom | vlakgom |
Verwante woorden van "gom":
Wiktionary: gom
gom vorm van uitgommen:
-
uitgommen (uitvlakken; wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken)
auslöschen; erledigen; ausradieren; ausrotten; vertilgen; entvölkern-
ausradieren werkwoord (radiere aus, radierst aus, radiert aus, radierte aus, radiertet aus, ausradiert)
Conjugations for uitgommen:
o.t.t.
- gom
- gomt
- gomt
- gommen
- gommen
- gommen
o.v.t.
- gomde
- gomde
- gomde
- gomden
- gomden
- gomden
v.t.t.
- heb uitgegomd
- hebt uitgegomd
- heeft uitgegomd
- hebben uitgegomd
- hebben uitgegomd
- hebben uitgegomd
v.v.t.
- had uitgegomd
- had uitgegomd
- had uitgegomd
- hadden uitgegomd
- hadden uitgegomd
- hadden uitgegomd
o.t.t.t.
- zal uitgommen
- zult uitgommen
- zal uitgommen
- zullen uitgommen
- zullen uitgommen
- zullen uitgommen
o.v.t.t.
- zou uitgommen
- zou uitgommen
- zou uitgommen
- zouden uitgommen
- zouden uitgommen
- zouden uitgommen
en verder
- ben uitgegomd
- bent uitgegomd
- is uitgegomd
- zijn uitgegomd
- zijn uitgegomd
- zijn uitgegomd
diversen
- gom!
- gomt!
- uitgegomd
- uitgommend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze