Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. rammen:
  2. Wiktionary:
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. rammen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rammen (Nederlands) in het Duits

rammen:

rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)

  1. rammen (bonken; slaan; hameren)
    schlagen; hämmern; rammen; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  2. rammen (stompen; hengsten)
    stoßen; puffen; knuffen
    • stoßen werkwoord (stoße, stößt, stieß, stießt, gestoßen)
    • puffen werkwoord (puffe, puffst, pufft, puffte, pufftet, gepufft)
    • knuffen werkwoord

Conjugations for rammen:

o.t.t.
  1. ram
  2. ramt
  3. ramt
  4. rammen
  5. rammen
  6. rammen
o.v.t.
  1. ramde
  2. ramde
  3. ramde
  4. ramden
  5. ramden
  6. ramden
v.t.t.
  1. heb geramd
  2. hebt geramd
  3. heeft geramd
  4. hebben geramd
  5. hebben geramd
  6. hebben geramd
v.v.t.
  1. had geramd
  2. had geramd
  3. had geramd
  4. hadden geramd
  5. hadden geramd
  6. hadden geramd
o.t.t.t.
  1. zal rammen
  2. zult rammen
  3. zal rammen
  4. zullen rammen
  5. zullen rammen
  6. zullen rammen
o.v.t.t.
  1. zou rammen
  2. zou rammen
  3. zou rammen
  4. zouden rammen
  5. zouden rammen
  6. zouden rammen
en verder
  1. ben geramd
  2. bent geramd
  3. is geramd
  4. zijn geramd
  5. zijn geramd
  6. zijn geramd
diversen
  1. ram!
  2. ramt!
  3. geramd
  4. rammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rammen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hauen beuken; bonken; hameren; rammen; slaan bomen kappen; een klap geven; hakken; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; knuppelen; meppen; omhakken; ranselen; schoppen; slaan; timmeren; trappen; trappen geven; vellen
hämmern beuken; bonken; hameren; rammen; slaan bonzen; doordouwen; doorzetten; hameren; hard slaan; hengsten; inhameren; instampen; klinken; kloppen met een hamer; luiden; meppen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
knuffen hengsten; rammen; stompen
puffen hengsten; rammen; stompen
rammen beuken; bonken; hameren; rammen; slaan aanvaren; hard slaan; heien; hengsten; meppen; slaan; timmeren
schlagen beuken; bonken; hameren; rammen; slaan bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; bevechten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; raken; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen
stoßen hengsten; rammen; stompen aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; een por geven; heen en weer bewegen; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; porren; schoppen; schudden; stoten; stoten op; toesteken; toestoten; trappen; trappen geven; vastlopen

Verwante woorden van "rammen":

  • ram

Wiktionary: rammen


Cross Translation:
FromToVia
rammen rammen ram — intentionally collide with (a ship)
rammen rammen ram — strike (something) hard

ram:


Vertaal Matrix voor ram:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- Aries
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
- harde klap; mannelijk schaap

Verwante woorden van "ram":


Wiktionary: ram

ram
Cross Translation:
FromToVia
ram Schafbock; Schafsbock; Widder; Hammel; Kolben; Stempel ram — male sheep
ram Widder bélier — animal

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van rammen



Duits

Uitgebreide vertaling voor rammen (Duits) in het Nederlands

rammen:

rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)

  1. rammen (hart schlagen; schlagen; hämmern; )
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  2. rammen (hauen; schlagen; hämmern)
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren werkwoord (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  3. rammen (hämmern; hauen; schlagen)
    beuken; rammen
    • beuken werkwoord (beuk, beukt, beukte, beukten, gebeukt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
  4. rammen (auspfählen; schlagen; fundieren; einrammen; einhämmern)
    heien
    • heien werkwoord (hei, heit, heide, heiden, geheid)
  5. rammen (anfahren)
    aanvaren
    • aanvaren werkwoord (vaar aan, vaart aan, voer aan, voeren aan, aangevaren)

Conjugations for rammen:

Präsens
  1. ramme
  2. rammst
  3. rammt
  4. rammen
  5. rammt
  6. rammen
Imperfekt
  1. rammte
  2. rammtest
  3. rammte
  4. rammten
  5. rammtet
  6. rammten
Perfekt
  1. habe gerammt
  2. hast gerammt
  3. hat gerammt
  4. haben gerammt
  5. habt gerammt
  6. haben gerammt
1. Konjunktiv [1]
  1. ramme
  2. rammest
  3. ramme
  4. rammen
  5. rammet
  6. rammen
2. Konjunktiv
  1. rammte
  2. rammtest
  3. rammte
  4. rammten
  5. rammtet
  6. rammten
Futur 1
  1. werde rammen
  2. wirst rammen
  3. wird rammen
  4. werden rammen
  5. werdet rammen
  6. werden rammen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde rammen
  2. würdest rammen
  3. würde rammen
  4. würden rammen
  5. würdet rammen
  6. würden rammen
Diverses
  1. ramm!
  2. rammt!
  3. rammen Sie!
  4. gerammt
  5. rammend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor rammen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvaren anfahren; rammen
beuken hauen; hämmern; rammen; schlagen
bonken hauen; hämmern; rammen; schlagen
hameren hauen; hämmern; rammen; schlagen hämmern; hämmern mit ein Hammer; immer wiederholen
hard slaan dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
heien auspfählen; einhämmern; einrammen; fundieren; rammen; schlagen
hengsten dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen büffeln; knuffen; pauken; puffen; stoßen
meppen dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
rammen hauen; hämmern; rammen; schlagen knuffen; puffen; stoßen
slaan dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen einen Klaps geben; hauen; schlagen
timmeren dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beuken buchenhölzern

Synoniemen voor "rammen":


Wiktionary: rammen


Cross Translation:
FromToVia
rammen rammen ram — intentionally collide with (a ship)
rammen rammen ram — strike (something) hard

Computer vertaling door derden: