Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overtuigend (Nederlands) in het Duits

overtuigend:

overtuigend bijvoeglijk naamwoord

  1. overtuigend (afdoend; klemmend)
    überzeugend; nachdrücklich; dringlich; notwendig; dringend; stringent; dringend nötig
  2. overtuigend (afdoend; beslissend)
    entscheidend; triftig; wirksam

Vertaal Matrix voor overtuigend:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
überzeugend afdoend; klemmend; overtuigend aannemelijk; acceptabel; fascinerend; geloofwaardig; plausibel; waarschijnlijk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dringend afdoend; klemmend; overtuigend broodnodig; dringend; hoognodig; klemmend; met spoed; spoedeisend; urgent
dringend nötig afdoend; klemmend; overtuigend broodnodig; dringend; hoognodig; klemmend; met spoed; spoedeisend; urgent
dringlich afdoend; klemmend; overtuigend broodnodig; dringend; hoognodig; klemmend; met spoed; spoedeisend; urgent
entscheidend afdoend; beslissend; overtuigend belangrijk; beslissend; cruciaal; doorslaggevend; essentieel; kardinaal; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; van belang; voornaamst; wezenlijk
nachdrücklich afdoend; klemmend; overtuigend klemmend; krachtig; met klem; met nadruk; nadrukkelijk; nadrukkelijke; uitdrukkelijk
notwendig afdoend; klemmend; overtuigend basis; benodigd; broodnodig; cruciaal; door de behoefte vereist; dringend; elementair; essentieel; gewenst; gewild; hoognodig; klemmend; met spoed; nodig; noodzakelijk; onafwendbaar; onherroepelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; onontkoombaar; onvermijdelijk; spoedeisend; urgent; vereist; verlangd; wenselijk; wezenlijk
stringent afdoend; klemmend; overtuigend bindend; broodnodig; dwingend; hoognodig; streng; strikt; stringent
triftig afdoend; beslissend; overtuigend
wirksam afdoend; beslissend; overtuigend actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezig; werkend; werkzaam

Verwante woorden van "overtuigend":

  • overtuigender, overtuigendere, overtuigendst, overtuigendste

Wiktionary: overtuigend


Cross Translation:
FromToVia
overtuigend überzeugend cogent — reasonable and convincing; based on evidence
overtuigend überzeugend cogent — appealing to the intellect or powers of reasoning
overtuigend schlagend; überzeugend cogent — forcefully persuasive

overtuigend vorm van overtuigen:

overtuigen werkwoord (overtuig, overtuigt, overtuigde, overtuigden, overtuigd)

  1. overtuigen (overreden; overhalen; ompraten)
    überzeugen; überreden; herumkriegen; umstimmen; bereden; einwickeln
    • überzeugen werkwoord (überzeuge, überzeugst, überzeugt, überzeugte, überzeugtet, überzeugt)
    • überreden werkwoord (überrede, überredest, überredet, überredete, überredetet, überredet)
    • herumkriegen werkwoord (kriege herum, kriegst herum, kriegt herum, kriegte herum, kriegtet herum, herumgekriegt)
    • umstimmen werkwoord (stimme um, stimmst um, stimmt um, stimmte um, stimmtet um, umgestimmt)
    • bereden werkwoord (berede, beredest, beredet, beredete, beredetet, beredet)
    • einwickeln werkwoord (wickele ein, wickelst ein, wickelt ein, wickelte ein, wickeltet ein, eingewickelt)

Conjugations for overtuigen:

o.t.t.
  1. overtuig
  2. overtuigt
  3. overtuigt
  4. overtuigen
  5. overtuigen
  6. overtuigen
o.v.t.
  1. overtuigde
  2. overtuigde
  3. overtuigde
  4. overtuigden
  5. overtuigden
  6. overtuigden
v.t.t.
  1. heb overtuigd
  2. hebt overtuigd
  3. heeft overtuigd
  4. hebben overtuigd
  5. hebben overtuigd
  6. hebben overtuigd
v.v.t.
  1. had overtuigd
  2. had overtuigd
  3. had overtuigd
  4. hadden overtuigd
  5. hadden overtuigd
  6. hadden overtuigd
o.t.t.t.
  1. zal overtuigen
  2. zult overtuigen
  3. zal overtuigen
  4. zullen overtuigen
  5. zullen overtuigen
  6. zullen overtuigen
o.v.t.t.
  1. zou overtuigen
  2. zou overtuigen
  3. zou overtuigen
  4. zouden overtuigen
  5. zouden overtuigen
  6. zouden overtuigen
en verder
  1. ben overtuigd
  2. bent overtuigd
  3. is overrtuigd
  4. zijn overtuigd
  5. zijn overtuigd
  6. zijn overtuigd
diversen
  1. overtuig!
  2. overtuigt!
  3. overtuigd
  4. overtuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor overtuigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bereden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen argumenteren; bediscussiëren; bepraten; beredeneren; bespreken; doorpraten; doorspreken; onderwerp behandelen; overleg voeren; praten over; redeneren; spreken over
einwickeln ompraten; overhalen; overreden; overtuigen emballeren; inpakken; inpalmen; inwikkelen; verpakken; wikkelen
herumkriegen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
umstimmen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
überreden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen
überzeugen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen

Verwante definities voor "overtuigen":

  1. duidelijk maken dat het waar is1
    • tenslotte heb ik hem overtuigd1
  2. erachter komen dat het zo is1
    • ik overtuigde mij ervan dat de deur dicht was1

Wiktionary: overtuigen

overtuigen
verb
  1. een denkbeeld doen aanvaarden

Cross Translation:
FromToVia
overtuigen überzeugen convince — to make someone believe, or feel sure about something
overtuigen überreden; gewinnen persuade — convince
overtuigen überzeugen convaincre — Amener quelqu'un, par le raisonnement, à croire quelque chose