Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- schakelen:
- schakel:
-
Wiktionary:
- schakelen → schalten
- schakelen → in Brand stecken, anstecken, geben, schenken, angeben, herreichen, verbringen, zubringen, ausgehen, ausrücken, hinausgehen, erteilen, verabreichen, hervorbringen, erzeugen, tragen, spenden, machen, übergeben, überantworten, anvertrauen, gewähren, gestatten, drehen, kehren, umdrehen, umwälzen, wenden, umwenden, drechseln
- schakel → Bindeglied, Spange, Griff, Verknüpfung
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schakelen (Nederlands) in het Duits
schakelen:
-
schakelen (naar een andere versnelling overgaan)
Conjugations for schakelen:
o.t.t.
- schakel
- schakelt
- schakelt
- schakelen
- schakelen
- schakelen
o.v.t.
- schakelde
- schakelde
- schakelde
- schakelden
- schakelden
- schakelden
v.t.t.
- ben geschakeld
- bent geschakeld
- is geschakeld
- zijn geschakeld
- zijn geschakeld
- zijn geschakeld
v.v.t.
- was geschakeld
- was geschakeld
- was geschakeld
- waren geschakeld
- waren geschakeld
- waren geschakeld
o.t.t.t.
- zal schakelen
- zult schakelen
- zal schakelen
- zullen schakelen
- zullen schakelen
- zullen schakelen
o.v.t.t.
- zou schakelen
- zou schakelen
- zou schakelen
- zouden schakelen
- zouden schakelen
- zouden schakelen
diversen
- schakel!
- schakelt!
- geschakeld
- schakelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor schakelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
einen anderen Gang einlegen | naar een andere versnelling overgaan; schakelen | |
schalten | naar een andere versnelling overgaan; schakelen | de overhand hebben; heersen; inpassen; invoegen; neerleggen; omschakelen; onderuit halen; overgaan op nieuwe rijbaan; overschakelen; passen in |
Verwante woorden van "schakelen":
Verwante definities voor "schakelen":
Wiktionary: schakelen
schakelen
Cross Translation:
verb
-
een verbinding tot stand brengen
- schakelen → schalten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schakelen | → in Brand stecken; anstecken | ↔ allumer — enflammer ; mettre le feu à. |
• schakelen | → geben; schenken; angeben; herreichen; verbringen; zubringen; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erteilen; verabreichen; hervorbringen; erzeugen; tragen; spenden; machen; übergeben; überantworten; anvertrauen; gewähren; gestatten | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
• schakelen | → drehen; kehren; umdrehen; umwälzen; wenden; umwenden; drechseln | ↔ tourner — Traductions à trier suivant le sens |
schakel:
-
de schakel (onderling verband; link; verband; relatie; samenhang; connectie)
der Zusammenhang; der Verband; die Beziehung; die Verbindung; die Konnexion; der Konnex; die Gemeinschaft; die Binde; der Vertrag -
de schakel (schalm)
Vertaal Matrix voor schakel:
Verwante woorden van "schakel":
Wiktionary: schakel
schakel
Cross Translation:
-
Vorrichtung oder Person, die eine Verbindung zwischen unterschiedlichen Einheiten (Geräten, Bauteilen, Aggregaten, Personen, Gruppen) herstellt oder darstellt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schakel | → Spange; Griff | ↔ clasp — fastener or holder |
• schakel | → Verknüpfung | ↔ link — element of a chain |