Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vast (Nederlands) in het Duits

vast:

vast bijvoeglijk naamwoord

  1. vast (waarlijk; vast en zeker; zeker; )
    sicher; unbedingt

Vertaal Matrix voor vast:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- zeker
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sicher beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; accuraat; assertief; bepaald; beslist; besluitvaardig; duidelijk; echt; een zekere; ferm; fiks; flagrant; flink; gedecideerd; geheid; gewis; heel zeker; herkenbaar; heus; jazeker; kordaat; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onfeilbaar; ongetwijfeld; onmiskenbaar; onwankelbaar; onwrikbaar; op heterdaad; overduidelijk; pal; precies; resoluut; reëel; ronduit; secuur; standvastig; stellig; stevig; stipt; vast en zeker; vastberaden; vastbesloten; vasthoudend; veilig; volhardend; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker; zelfbewust; zelfverzekerd; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zorgvuldig
unbedingt beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker absoluut; beslist; geheid; ongetwijfeld; onvoorwaardelijk; per se; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker

Verwante woorden van "vast":


Synoniemen voor "vast":


Antoniemen van "vast":


Verwante definities voor "vast":

  1. zonder te wachten1
    • ik ga vast1
  2. steeds hetzelfde1
    • in deze winkel hebben ze vaste prijzen1
  3. stevig1
    • de zieke mag nog geen vast voedsel1
  4. stevig met iets verbonden, niet beweegbaar1
    • het plakband zit erg vast1
  5. waar je niet aan twijfelt1
    • hij komt vast wel1

Wiktionary: vast

vast
adverb
  1. hoogstwaarschijnlijk

Cross Translation:
FromToVia
vast fest fast — firmly or securely fixed in place
vast fest solid — in the solid state
vast Festkörper solid — chemistry: fundamental state of matter
vast sicherlich surely — certainly, undoubtedly
vast ja, klar yeah, right — sarcasm to express disbelief
vast definitiv; endgültig; entscheidend; abschliessend; unwiderruflich définitif — Qui régler, fixer de manière qu’on n’y devoir plus revenir.
vast hart; fest ferme — Qui a de la consistance, de la dureté.
vast immerwährend; fortwährend; stetig; ständig; unablässig; fest; andauernd; fortdauernd; fortgesetzt; Dauer- permanent — Qui est stable, immuable, qui dure sans changer, qui dure constamment.
vast Festkörper; gesetzt; solide solide — physique|fr Qui a de la consistance.
vast gefahrlos; geheuer; harmlos; ungefährlich; sicher; gesichert; vertrauenswert; zuverlässig; bestimmt; gewiß; zuversichtlich; unzweifelhaft sûrdont on ne douter pas ; certain ; indubitable ; vrai.

vasten:

vasten [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de vasten (onthouden)
    die Enthaltung; die Enthaltsamkeit; der Verzicht

vasten werkwoord (vast, vastte, vastten, gevast)

  1. vasten (abstineren)
    fasten; enthalten
    • fasten werkwoord (faste, fastest, fastet, fastete, fastetet, gefast)
    • enthalten werkwoord (enthalte, enthältest, enthält, enthielt, enthieltet, enthalten)

Conjugations for vasten:

o.t.t.
  1. vast
  2. vast
  3. vast
  4. vastten
  5. vastten
  6. vastten
o.v.t.
  1. vastte
  2. vastte
  3. vastte
  4. vastten
  5. vastten
  6. vastten
v.t.t.
  1. heb gevast
  2. hebt gevast
  3. heeft gevast
  4. hebben gevast
  5. hebben gevast
  6. hebben gevast
v.v.t.
  1. had gevast
  2. had gevast
  3. had gevast
  4. hadden gevast
  5. hadden gevast
  6. hadden gevast
o.t.t.t.
  1. zal vasten
  2. zult vasten
  3. zal vasten
  4. zullen vasten
  5. zullen vasten
  6. zullen vasten
o.v.t.t.
  1. zou vasten
  2. zou vasten
  3. zou vasten
  4. zouden vasten
  5. zouden vasten
  6. zouden vasten
en verder
  1. ben gevast
  2. bent gevast
  3. is gevast
  4. zijn gevast
  5. zijn gevast
  6. zijn gevast
diversen
  1. vast!
  2. vast!
  3. gevast
  4. vastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vasten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Enthaltsamkeit onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onderbreken; onderbreking; onthouding; verbreken
Enthaltung onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onderbreken; onderbreking; onthouding; verbreken
Verzicht onthouden; vasten 't afzien van; abstinentie; afschaffing; geheelonthouding; onderbreken; onderbreking; onthouding; verbreken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enthalten abstineren; vasten abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behelzen; bevatten; bijsluiten; bijvoegen; hongerstaken; inhouden; insluiten; omtrekken; onthouden; opnemen; opslaan; toevoegen
fasten abstineren; vasten hongerstaken

Wiktionary: vasten

vasten
noun
  1. een tijd waarin men zich meest om religieuze redenen bepaalde zaken, veelal voedsel, ontzegt
verb
  1. zich onthouden van voedsel

Cross Translation:
FromToVia
vasten Fasten; Fastenzeit Lent — period of penitence for Christians before Easter
vasten fasten fast — to abstain from or eat very little food
vasten Fastenzeit fasting — period of time when one abstains from or eats very little food
vasten Fastenzeit carême — christianisme‎|fr temps d’abstinence et de jeûne qui comprendre quarante-six jours entre le mardi gras et le jour de Pâques, et pendant lequel un certain nombre de jeûnes, d’abstinences et d’autres privations sont ordonnées par l’Église.
vasten Fasten jeûneabstention totale d’aliments.
vasten fasten jeûnermanger peu, manger moins qu’il ne falloir, ou même ne pas manger du tout, soit par une privation volontaire, soit par une abstinence forcer et faute d’aliments.

Verwante vertalingen van vast