Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. voorgeven:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorgeven (Nederlands) in het Duits

voorgeven:

voorgeven werkwoord (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)

  1. voorgeven (pretenderen; beweren; verklaren; stellen)
    behaupten; prätendieren
    • behaupten werkwoord (behaupte, behauptest, behauptet, behauptete, behauptetet, behauptet)
    • prätendieren werkwoord (prätendiere, prätendierst, prätendiert, prätendierte, prätendiertet, prätendiert)

Conjugations for voorgeven:

o.t.t.
  1. geef voor
  2. geeft voor
  3. geeft voor
  4. geven voor
  5. geven voor
  6. geven voor
o.v.t.
  1. gaf voor
  2. gaf voor
  3. gaf voor
  4. gaven voor
  5. gaven voor
  6. gaven voor
v.t.t.
  1. heb voorgegeven
  2. hebt voorgegeven
  3. heeft voorgegeven
  4. hebben voorgegeven
  5. hebben voorgegeven
  6. hebben voorgegeven
v.v.t.
  1. had voorgegeven
  2. had voorgegeven
  3. had voorgegeven
  4. hadden voorgegeven
  5. hadden voorgegeven
  6. hadden voorgegeven
o.t.t.t.
  1. zal voorgeven
  2. zult voorgeven
  3. zal voorgeven
  4. zullen voorgeven
  5. zullen voorgeven
  6. zullen voorgeven
o.v.t.t.
  1. zou voorgeven
  2. zou voorgeven
  3. zou voorgeven
  4. zouden voorgeven
  5. zouden voorgeven
  6. zouden voorgeven
diversen
  1. geef voor!
  2. geeft voor!
  3. voorgegeven
  4. voorgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voorgeven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behaupten beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven betogen; demonstreren; iemand staande houden
prätendieren beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven aanmatigen; toeëigenen; zich aanmatigen; zich verbeelden

Wiktionary: voorgeven


Cross Translation:
FromToVia
voorgeven angeben; den Vorwand brauchen; vorgeben; vorschützen prétexter — Prendre pour prétexte.