Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- vrijpleiten:
-
Wiktionary:
- vrijpleiten → plädieren, verteidigen, bezeugen, darlegen, entlasten, freisprechen, rechtfertigen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vrijpleiten (Nederlands) in het Duits
vrijpleiten:
-
vrijpleiten (vrijspraak bepleiten)
freisprach fragen-
freisprach fragen werkwoord
-
-
vrijpleiten (onschuldig verklaren; vrijspreken; dechargeren; zuiveren)
freisprechen; freiplädieren-
freisprechen werkwoord (spreche frei, sprichst frei, spricht frei, sprach frei, spracht frei, freigesprochen)
-
freiplädieren werkwoord (plädiere frei, plädierst frei, plädiert frei, plädierte frei, plädiertet frei, freiplädiert)
-
Conjugations for vrijpleiten:
o.t.t.
- pleit vrij
- pleit vrij
- pleit vrij
- pleiten vrij
- pleiten vrij
- pleiten vrij
o.v.t.
- pleitte vrij
- pleitte vrij
- pleitte vrij
- pleitten vrij
- pleitten vrij
- pleitten vrij
v.t.t.
- heb vrijgepleit
- hebt vrijgepleit
- heeft vrijgepleit
- hebben vrijgepleit
- hebben vrijgepleit
- hebben vrijgepleit
v.v.t.
- had vrijgepleit
- had vrijgepleit
- had vrijgepleit
- hadden vrijgepleit
- hadden vrijgepleit
- hadden vrijgepleit
o.t.t.t.
- zal vrijpleiten
- zult vrijpleiten
- zal vrijpleiten
- zullen vrijpleiten
- zullen vrijpleiten
- zullen vrijpleiten
o.v.t.t.
- zou vrijpleiten
- zou vrijpleiten
- zou vrijpleiten
- zouden vrijpleiten
- zouden vrijpleiten
- zouden vrijpleiten
diversen
- pleit vrij!
- pleit vrij!
- vrijgepleit
- vrijpleitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vrijpleiten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
freiplädieren | dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren | onschuld betuigen |
freisprach fragen | vrijpleiten; vrijspraak bepleiten | |
freisprechen | dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren | ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen |
Wiktionary: vrijpleiten
vrijpleiten
verb
-
door pleiten vrijspraak verwerven voor iemand, door pleiten de onschuld aantonen van iemand, door pleiten verdedigen
- vrijpleiten → plädieren; verteidigen
-
aantoonen of betoogen dat iemand aan iets niet schuldig is
- vrijpleiten → bezeugen; darlegen; entlasten; freisprechen
-
aantoonen of betoogen dat men niet aan iets schuldig is
- vrijpleiten → rechtfertigen