Nederlands
Uitgebreide vertaling voor strikken (Nederlands) in het Duits
strikken:
-
strikken (in de val laten lopen)
ketten; festschnallen; schnüren; knebeln; ködern; festmachen; festbinden; mit der Schlinge fangen; festknüpfen-
festschnallen werkwoord (schnalle fest, schnallst fest, schnallt fest, schnallte fest, schnalltet fest, festgeschnallt)
-
mit der Schlinge fangen werkwoord (fange mit der Schlinge, fängst mit der Schlinge, fängt mit der Schlinge, fing mit der Schlinge, fingt mit der Schlinge, mit der Schlinge gefangen)
-
festknüpfen werkwoord (knüpfe fest, knüpfst fest, knüpft fest, knüpfte fest, knüpftet fest, festgeknüpft)
-
strikken (knevelen; binden; vastbinden; vastmaken; knopen)
-
strikken (vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden)
anknöpfen; anbinden; schnüren; festmachen; zusammenbinden; befestigen; verknoten; festknöpfen-
zusammenbinden werkwoord (binde zusammen, bindest zusammen, bindet zusammen, band zusammen, bandet zusammen, zusammengebunden)
-
festknöpfen werkwoord (knöpfe fest, knöpfst fest, knöpft fest, knöpfte fest, knöpftet fest, festgeknöpft)
Conjugations for strikken:
o.t.t.
- strik
- strikt
- strikt
- strikken
- strikken
- strikken
o.v.t.
- strikte
- strikte
- strikte
- strikten
- strikten
- strikten
v.t.t.
- heb gestrikt
- hebt gestrikt
- heeft gestrikt
- hebben gestrikt
- hebben gestrikt
- hebben gestrikt
v.v.t.
- had gestrikt
- had gestrikt
- had gestrikt
- hadden gestrikt
- hadden gestrikt
- hadden gestrikt
o.t.t.t.
- zal strikken
- zult strikken
- zal strikken
- zullen strikken
- zullen strikken
- zullen strikken
o.v.t.t.
- zou strikken
- zou strikken
- zou strikken
- zouden strikken
- zouden strikken
- zouden strikken
en verder
- ben gestrikt
- bent gestrikt
- is gestrikt
- zijn gestrikt
- zijn gestrikt
- zijn gestrikt
diversen
- strik!
- strikt!
- gestrikt
- strikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor strikken:
Verwante woorden van "strikken":
Wiktionary: strikken
strikken
Cross Translation:
verb
-
sich sehr fest um etwas wickeln
-
jemanden oder ein Tier anlocken, in eine Falle locken
-
ein entlaufenes Wesen wieder fangen
-
(transitiv) durch ein Band zusammenhalten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strikken | → Netz | ↔ net — figurative: trap |
• strikken | → binden | ↔ tie — to attach or fasten with string |
strik:
-
de strik (schuifknoop)
Vertaal Matrix voor strik:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Laufknoten | schuifknoop; strik | |
Schlinge | schuifknoop; strik | banddoek; draagband; draagverband; draai; kronkel; mitella; ophanglus; twist; verdraaiing |
Verwante woorden van "strik":
Computer vertaling door derden: