Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- improviseren:
-
Wiktionary:
- improviseren → improvisieren
- improviseren → improvisieren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor improviseren (Nederlands) in het Duits
improviseren:
-
improviseren
improvisieren-
improvisieren werkwoord (improvisiere, improvisierst, improvisiert, improvisierte, improvisiertet, improvisiert)
-
Conjugations for improviseren:
o.t.t.
- improviseer
- improviseert
- improviseert
- improviseren
- improviseren
- improviseren
o.v.t.
- improviseerde
- improviseerde
- improviseerde
- improviseerden
- improviseerden
- improviseerden
v.t.t.
- heb geïmproviseerd
- hebt geïmproviseerd
- heeft geïmproviseerd
- hebben geïmproviseerd
- hebben geïmproviseerd
- hebben geïmproviseerd
v.v.t.
- had geïmproviseerd
- had geïmproviseerd
- had geïmproviseerd
- hadden geïmproviseerd
- hadden geïmproviseerd
- hadden geïmproviseerd
o.t.t.t.
- zal improviseren
- zult improviseren
- zal improviseren
- zullen improviseren
- zullen improviseren
- zullen improviseren
o.v.t.t.
- zou improviseren
- zou improviseren
- zou improviseren
- zouden improviseren
- zouden improviseren
- zouden improviseren
en verder
- is geïmproviseerd
- zijn geïmproviseerd
diversen
- improviseer!
- improviseert!
- geïmproviseerd
- improviserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor improviseren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
improvisieren | improviseren |
Wiktionary: improviseren
improviseren
Cross Translation:
verb
-
iets bedenken zonder vooropgesteld plan
- improviseren → improvisieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• improviseren | → improvisieren | ↔ improvise — to make something up as one goes on |
• improviseren | → improvisieren | ↔ improviser — composer, sans préparation et sur-le-champ, des vers, un air de musique, un discours, etc. |