Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bukken (Nederlands) in het Duits
bukken:
-
bukken (voorover bukken)
sich nach vorne bücken; vorbeugen; sich ducken-
sich nach vorne bücken werkwoord
-
sich ducken werkwoord (ducke mich, duckst dich, duckt sich, duckte sich, ducktet euch, sich geduckt)
-
Conjugations for bukken:
o.t.t.
- buk
- bukt
- bukt
- bukken
- bukken
- bukken
o.v.t.
- bukte
- bukte
- bukte
- bukten
- bukten
- bukten
v.t.t.
- heb gebukt
- hebt gebukt
- heeft gebukt
- hebben gebukt
- hebben gebukt
- hebben gebukt
v.v.t.
- had gebukt
- had gebukt
- had gebukt
- hadden gebukt
- hadden gebukt
- hadden gebukt
o.t.t.t.
- zal bukken
- zult bukken
- zal bukken
- zullen bukken
- zullen bukken
- zullen bukken
o.v.t.t.
- zou bukken
- zou bukken
- zou bukken
- zouden bukken
- zouden bukken
- zouden bukken
en verder
- ben gebukt
- bent gebukt
- is gebukt
- zijn gebukt
- zijn gebukt
- zijn gebukt
diversen
- buk!
- bukt!
- gebukt
- bukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bukken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sich ducken | bukken; voorover bukken | |
sich nach vorne bücken | bukken; voorover bukken | |
vorbeugen | bukken; voorover bukken |