Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toejuichen (Nederlands) in het Duits

toejuichen:

toejuichen werkwoord (juich toe, juicht toe, juichte toe, juichten toe, toegejuicht)

  1. toejuichen (bejubelen)
    bejubeln; zujauchzen; bejauchzen; zujubeln; jubeln; komplimentieren; feiern
    • bejubeln werkwoord
    • zujauchzen werkwoord
    • bejauchzen werkwoord (bejauchze, bejauchzt, bejauchzte, bejauchztet, bejauchzt)
    • zujubeln werkwoord (jubele zu, jubelst zu, jubelt zu, jubelte zu, jubeltet zu, zugejubelt)
    • jubeln werkwoord (juble, jubelst, jubelt, jubelte, jubeltet, gejubelt)
    • komplimentieren werkwoord (komplimentiere, komplimentierst, komplimentiert, komplimentierte, komplimentiertet, komplimentiert)
    • feiern werkwoord (feiere, feierst, feiert, feierte, feiertet, gefeiert)
  2. toejuichen (aanvuren; aanmoedigen; bezielen)
    anspornen; anfeuern; anheizen
    • anspornen werkwoord (sporne an, spornst an, spornt an, spornte an, sporntet an, angespornt)
    • anfeuern werkwoord (feuere an, feuerst an, feuert an, feuerte an, feuertet an, angefeuert)
    • anheizen werkwoord

Conjugations for toejuichen:

o.t.t.
  1. juich toe
  2. juicht toe
  3. juicht toe
  4. juichen toe
  5. juichen toe
  6. juichen toe
o.v.t.
  1. juichte toe
  2. juichte toe
  3. juichte toe
  4. juichten toe
  5. juichten toe
  6. juichten toe
v.t.t.
  1. heb toegejuicht
  2. hebt toegejuicht
  3. heeft toegejuicht
  4. hebben toegejuicht
  5. hebben toegejuicht
  6. hebben toegejuicht
v.v.t.
  1. had toegejuicht
  2. had toegejuicht
  3. had toegejuicht
  4. hadden toegejuicht
  5. hadden toegejuicht
  6. hadden toegejuicht
o.t.t.t.
  1. zal toejuichen
  2. zult toejuichen
  3. zal toejuichen
  4. zullen toejuichen
  5. zullen toejuichen
  6. zullen toejuichen
o.v.t.t.
  1. zou toejuichen
  2. zou toejuichen
  3. zou toejuichen
  4. zouden toejuichen
  5. zouden toejuichen
  6. zouden toejuichen
en verder
  1. ben toegejuicht
  2. bent toegejuicht
  3. is toegejuicht
  4. zijn toegejuicht
  5. zijn toegejuicht
  6. zijn toegejuicht
diversen
  1. juich toe!
  2. juicht toe!
  3. toegejuicht
  4. toejuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

toejuichen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. toejuichen (aanvuren; aanmoedigen; stimuleren)
    Antreiben; Ermutigen; Anfeuern; Anreizen

Vertaal Matrix voor toejuichen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anfeuern aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren; voortstuwen
Anreizen aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
Antreiben aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzetten; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimuleren; voortstuwen
Ermutigen aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anfeuern aanmoedigen; aanvuren; bezielen; toejuichen aanblazen; aanmoedigen; aanstoken; aanwakkeren; iemand motiveren; motiveren; oppoken; opstoken; poken; prikkelen; stimuleren; stoken
anheizen aanmoedigen; aanvuren; bezielen; toejuichen
anspornen aanmoedigen; aanvuren; bezielen; toejuichen aanjagen; aanmoedigen; aansporen; iemand motiveren; jachten; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; stimuleren; voortjagen
bejauchzen bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; stimuleren; toemoedigen
bejubeln bejubelen; toejuichen
feiern bejubelen; toejuichen aan de dijk zetten; aanmoedigen; aanvuren; afdanken; afvloeien; bemoedigen; celebreren; congé geven; eruit gooien; feestelijk onthalen; feesten; feestvieren; fuiven; fêteren; laten vieren; stimuleren; toemoedigen; van zijn positie verdrijven; vieren
jubeln bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; brullen; gillen; janken; joelen; jubelen; juichen; stimuleren; toemoedigen; uitjouwen
komplimentieren bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; compliment maken; complimenteren; pluim geven; pluimpje geven; stimuleren; toemoedigen
zujauchzen bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; stimuleren; toemoedigen
zujubeln bejubelen; toejuichen aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; stimuleren; toemoedigen

Wiktionary: toejuichen

toejuichen
verb
  1. met gejuich begroeten

Cross Translation:
FromToVia
toejuichen klatschen; applaudieren acclaim — to applaud
toejuichen akklamieren; zujauchzen; zujubeln; begeistert zurufen acclamersaluer par des acclamations.
toejuichen applaudieren; Beifall spenden; klatschen; Beifall klatschen; beklatschen; loben; Beifall zollen applaudirbattre des mains en signe d’approbation.