Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- struis:
-
Wiktionary:
- struis → Strauß, fest, befestigt, haltbar, wiederstandsfähig
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor struis (Nederlands) in het Duits
struis:
-
de struis (struisvogel)
der Straußvogel
-
struis (zwaargebouwd; massief; zwaar; potig; robuust; fors)
kräftig gebaut; korpulent; dick-
kräftig gebaut bijvoeglijk naamwoord
-
korpulent bijvoeglijk naamwoord
-
dick bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor struis:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Straußvogel | struis; struisvogel | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dick | fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd | banaal; corpulent; dik; gezet; grof; in details; laag-bij-de-grond; lijvig; lomp; moddervet; omvangrijk; plat; platvloers; schunnig; triviaal; uitgewerkt; vet; volumineus; vunzig; zwaar van lijf; zwaarlijvig |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
korpulent | fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd | corpulent; dik; gezet; lijvig; omvangrijk; vet; volumineus; zwaar van lijf; zwaarlijvig |
kräftig gebaut | fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd |