Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- beschamen:
-
Wiktionary:
- beschamen → beschämen
- beschamen → beschämen, [[an den Pranger stellen]]
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- beschämen:
-
Wiktionary:
- beschämen → beschamen
- beschämen → beschamen, vernederen, verootmoedigen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beschamen (Nederlands) in het Duits
beschamen:
-
beschamen (vertrouwen schenden; teleurstellen)
Conjugations for beschamen:
o.t.t.
- beschaam
- beschaamt
- beschaamt
- beschamen
- beschamen
- beschamen
o.v.t.
- beschaamde
- beschaamde
- beschaamde
- beschaamden
- beschaamden
- beschaamden
v.t.t.
- heb beschaamd
- hebt beschaamd
- heeft beschaamd
- hebben beschaamd
- hebben beschaamd
- hebben beschaamd
v.v.t.
- had beschaamd
- had beschaamd
- had beschaamd
- hadden beschaamd
- hadden beschaamd
- hadden beschaamd
o.t.t.t.
- zal beschamen
- zult beschamen
- zal beschamen
- zullen beschamen
- zullen beschamen
- zullen beschamen
o.v.t.t.
- zou beschamen
- zou beschamen
- zou beschamen
- zouden beschamen
- zouden beschamen
- zouden beschamen
diversen
- beschaam!
- beschaamt!
- beschaamd
- beschamend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beschamen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Vertrauen mißbrauchen | beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden | |
beschämen | beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden | |
enttäuschen | beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden | afvallen; benadelen; desillusioneren; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; te kort schieten; tegenvallen; teleurstellen |
Duits
Uitgebreide vertaling voor beschamen (Duits) in het Nederlands
beschämen:
-
beschämen (Vertrauen mißbrauchen; enttäuschen)
Conjugations for beschämen:
Präsens
- beschäme
- beschämst
- beschämt
- beschämen
- beschämt
- beschämen
Imperfekt
- beschämte
- beschämtest
- beschämte
- beschämten
- beschämtet
- beschämten
Perfekt
- habe beschämt
- hast beschämt
- hat beschämt
- haben beschämt
- habt beschämt
- haben beschämt
1. Konjunktiv [1]
- beschäme
- beschämest
- beschäme
- beschämen
- beschämet
- beschämen
2. Konjunktiv
- beschämte
- beschämtest
- beschämte
- beschämten
- beschämtet
- beschämten
Futur 1
- werde beschämen
- wirst beschämen
- wird beschämen
- werden beschämen
- werdet beschämen
- werden beschämen
1. Konjunktiv [2]
- würde beschämen
- würdest beschämen
- würde beschämen
- würden beschämen
- würdet beschämen
- würden beschämen
Diverses
- beschäm!
- beschämt!
- beschämen Sie!
- beschämt
- beschämend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor beschämen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beschamen | Vertrauen mißbrauchen; beschämen; enttäuschen | |
teleurstellen | Vertrauen mißbrauchen; beschämen; enttäuschen | enttäuschen; ernüchtern; frustrieren |
vertrouwen schenden | Vertrauen mißbrauchen; beschämen; enttäuschen |
Synoniemen voor "beschämen":
Wiktionary: beschämen
beschämen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beschämen | → beschamen | ↔ abash — to make ashamed, to embarrass |
• beschämen | → vernederen; verootmoedigen | ↔ humiliate — to humiliate |