Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afketsen (Nederlands) in het Duits
afketsen:
-
afketsen (ricocheren; terugkaatsen; afstuiten)
-
afketsen (ricocheren)
abweisen; ablehnen; verweigern; abschlagen; ausschlagen; zurückweisen; abprallen-
ausschlagen werkwoord (schlage aus, schlägst aus, schlägt aus, schlug aus, schlugt aus, ausgeschlagen)
-
afketsen (wegstemmen; verwerpen; afwijzen; verweren; afstemmen; terugwijzen)
Conjugations for afketsen:
o.t.t.
- kets af
- ketst af
- ketst af
- ketsen af
- ketsen af
- ketsen af
o.v.t.
- ketste af
- ketste af
- ketste af
- ketsten af
- ketsten af
- ketsten af
v.t.t.
- heb afgeketst
- hebt afgeketst
- heeft afgeketst
- hebben afgeketst
- hebben afgeketst
- hebben afgeketst
v.v.t.
- had afgeketst
- had afgeketst
- had afgeketst
- hadden afgeketst
- hadden afgeketst
- hadden afgeketst
o.t.t.t.
- zal afketsen
- zult afketsen
- zal afketsen
- zullen afketsen
- zullen afketsen
- zullen afketsen
o.v.t.t.
- zou afketsen
- zou afketsen
- zou afketsen
- zouden afketsen
- zouden afketsen
- zouden afketsen
diversen
- kets af!
- ketst af!
- afgeketst
- afketsende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze