Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vent (Nederlands) in het Duits

vent:

vent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de vent (kerel; knakker; man; )
    der Mann; der Kerl; Kerlchen; der Bursche; der Bruder; der Geselle
    • Mann [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerl [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerlchen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Bursche [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bruder [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Geselle [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de vent (sujet; heerschap)
    der Subjekt; der Herr
    • Subjekt [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herr [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de vent (gozer; knakker; knul; kerel; goser)
    der Mann; der Typ; der Kerl
    • Mann [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Typ [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerl [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. de vent (manspersoon; man; kerel)
    der Mann; der Kumpel; die männliche Person; Weib; der Kerl; der Gatte; der Gemahl; der Gefährte; der Freund; der Partner; der Teilhaber
    • Mann [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kumpel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • männliche Person [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Weib [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Kerl [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gatte [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gemahl [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gefährte [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Freund [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Partner [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Teilhaber [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vent:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bruder gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent broeder; broer; broer of zus; diaken; hulp; verpleger; ziekenbroeder; ziekenoppasser; zus
Bursche gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent baasje; jonge knaap; jongeling; jongeman; klein kereltje
Freund kerel; man; manspersoon; vent beminde; compagnon; gabber; gabbertje; geliefde; gezel; gezellin; hartje; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; makkertje; minnares; pal; partner; spitsbroeder; vriend; vriendin; vriendje
Gatte kerel; man; manspersoon; vent echtgenoot; echtgenote; eega; gade; levensgezel; levenspartner; man; partner; vrouw
Gefährte kerel; man; manspersoon; vent curator; genoot; gezel; maat; metgezel; partner; reisgenoot; reismakker; voogd
Gemahl kerel; man; manspersoon; vent echtgenoot; echtgenote; eega; gade; levensgezel; levenspartner; man; partner; vrouw
Geselle gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent aanhanger; assistent; butler; discipel; gezel; gezellin; helper; herenknecht; hulp; kamerbediende; kamerdienaar; maat; navolger; partner; secondant; volgeling; volger
Herr heerschap; sujet; vent baas; butler; god; goddelijkheid; godheid; heer; heerser; hemelvader; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; koning; machthebber; meerdere; meester; meneer; mijnheer; monarch; patroon; soeverein; superieur; vorst
Kerl gast; goser; gozer; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; vent butler; fatje; heertje; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; kerel; knullen
Kerlchen gast; gozer; kerel; knakker; knul; man; vent baasje; dreumes; hummel; joch; jochie; klein jongetje; klein kereltje; klein kind; kleintje; peuter; uk; ventje; worm; wurm
Kumpel kerel; man; manspersoon; vent compaan; compagnon; gabber; gezel; gezellin; kameraad; kameraadje; kompaan; kompel; kornuit; maat; maatje; makker; mijnwerker; pal; partner; spitsbroeder; vriend; vriendje
Mann gast; goser; gozer; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; vent butler; echtgenoot; echtgenote; eega; gade; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; levensgezel; levenspartner; man; partner; vrouw
Partner kerel; man; manspersoon; vent bondgenoot; echtgenoot; eega; firmant; levensgezel; levenspartner; man; medestander; medestrijder; partner
Subjekt heerschap; sujet; vent onderwerp; onderwerp van een zin
Teilhaber kerel; man; manspersoon; vent firmant
Typ goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent figuur; genre; individu; slag; soort; type
Weib kerel; man; manspersoon; vent echtgenote; feeks; gade; gemalin; haaibaai; heks; helleveeg; loeder; teef; troel; troela; trut; vervelend kreng; viswijf; vrouw; vrouwmens; vrouwspersoon; wijf
männliche Person kerel; man; manspersoon; vent
- kerel

Verwante woorden van "vent":


Synoniemen voor "vent":


Verwante definities voor "vent":

  1. stoere man1
    • Bas is een flinke vent1

Wiktionary: vent

vent
noun
  1. een kerel, een man
vent
noun
  1. eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)

Cross Translation:
FromToVia
vent Alter dude — slang: term of address for a man
vent Kerl; Typ guy — man
vent Einzelwesen; Individuum individu — didact|fr entité autonome qui ne peut être ni partager ni diviser sans perdre les caractéristiques qui lui sont propres.
vent Kerl; Typ mec — individu masculin
vent Mann mâlehomme dans l’espèce humaine.

vent vorm van venten:

venten werkwoord (vent, ventte, ventten, gevent)

  1. venten (huis-aan-huis-verkopen; leuren)
    feilbieten; handeln; anbieten; verkaufen; hausieren
    • feilbieten werkwoord (feilbiete, feilbietest, feilbietet, feilbot, feilbotet, feilgeboten)
    • handeln werkwoord (handle, handelst, handelt, handelte, handeltet, gehandelt)
    • anbieten werkwoord (biete an, bietest an, bietet an, bot an, botet an, angeboten)
    • verkaufen werkwoord (verkaufe, verkaufst, verkauft, verkaufte, verkauftet, verkauft)
    • hausieren werkwoord (hausiere, hausierst, hausiert, hausierte, hausiertet, hausiert)

Conjugations for venten:

o.t.t.
  1. vent
  2. vent
  3. vent
  4. venten
  5. venten
  6. venten
o.v.t.
  1. ventte
  2. ventte
  3. ventte
  4. ventten
  5. ventten
  6. ventten
v.t.t.
  1. heb gevent
  2. hebt gevent
  3. heeft gevent
  4. hebben gevent
  5. hebben gevent
  6. hebben gevent
v.v.t.
  1. had gevent
  2. had gevent
  3. had gevent
  4. hadden gevent
  5. hadden gevent
  6. hadden gevent
o.t.t.t.
  1. zal venten
  2. zult venten
  3. zal venten
  4. zullen venten
  5. zullen venten
  6. zullen venten
o.v.t.t.
  1. zou venten
  2. zou venten
  3. zou venten
  4. zouden venten
  5. zouden venten
  6. zouden venten
diversen
  1. vent!
  2. vent!
  3. gevent
  4. ventend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor venten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anbieten huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten aanbieden; aanreiken; geven; indienen; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
feilbieten huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; verhandelen; verkopen; voorleggen
handeln huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten afdingen; afpingelen; ageren; dingen; doen; een prestatie leveren; functioneren; handel drijven; handelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; presteren; sjacheren; uitrichten; uitvoeren; verhandelen; verkopen; verrichten
hausieren huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten huis-aan-huis verkopen
verkaufen huis-aan-huis-verkopen; leuren; venten van de hand doen; verhandelen; verkopen

Verwante woorden van "venten":


Verwante vertalingen van vent