Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor scheuring (Nederlands) in het Duits

scheuring:

scheuring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de scheuring (ruptuur)
    die Ruptur; die Spaltung; Schisma
    • Ruptur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Spaltung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schisma [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. de scheuring (geloofsafscheiding; afscheiding; schisma)
    die Glaubensspaltung; Spaltung; Schisma
  3. de scheuring (tweedracht; verdeeldheid; disharmonie; )
    die Zwietracht; die Zwiespältigkeit; der Zwiespalt; die Uneinigkeit; die Zwieträchte; die Zwiedracht

Vertaal Matrix voor scheuring:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Glaubensspaltung afscheiding; geloofsafscheiding; scheuring; schisma geloofsstrijd
Ruptur ruptuur; scheuring
Schisma afscheiding; geloofsafscheiding; ruptuur; scheuring; schisma geloofsstrijd
Spaltung afscheiding; geloofsafscheiding; ruptuur; scheuring; schisma geloofsstrijd; splijting
Uneinigkeit conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete botsing; conflict; geschil; gespletenheid; kwestie; misnoegen; onbehagen; onenigheid; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; onvrede; ruzie; tweedracht; tweespalt; twist; verdeeldheid
Zwiedracht conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
Zwiespalt conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete twijfel; twijfeling
Zwiespältigkeit conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete dualisme; dubbelzinnige opmerking; dubbelzinnigheid; gespletenheid; onenigheid; onmin; onvrede; tweedracht; tweeheidsleer; tweespalt; uitlating met bijbetekenis; verdeeldheid
Zwietracht conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete botsing; conflict; disharmonie; geschil; gespletenheid; kwestie; onenigheid; ruzie; tweedracht; tweespalt; twist; verdeeldheid
Zwieträchte conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete

Verwante woorden van "scheuring":


Wiktionary: scheuring


Cross Translation:
FromToVia
scheuring Baumstumpf; Haken accroc — Déchirure faite dans un tissu par quelque chose de pointu ou qui accrocher.