Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verlagen:
-
Wiktionary:
- verlagen → senken
- verlagen → verringern, mindern, senken, absenken, herablassen, erniedrigen, entwürdigen, diskreditieren, in Misskredit bringen, in Verruf bringen, reduzieren, umbringen, verderben, streichen, demütigen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verlagen (Nederlands) in het Duits
verlagen:
-
verlagen (lager maken)
-
verlagen (afprijzen; verminderen; reduceren)
-
verlagen (verminderen; reduceren; afnemen; beperken; inperken; verkorten; minder worden; krimpen; inkrimpen; slinken; minderen)
reduzieren; einschränken; vermindern; beschränken; herabsetzen; einschrumpfen; kürzen; schrumpfen-
einschränken werkwoord (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
-
einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
Conjugations for verlagen:
o.t.t.
- verlaag
- verlaagt
- verlaagt
- verlagen
- verlagen
- verlagen
o.v.t.
- verlaagde
- verlaagde
- verlaagde
- verlaagden
- verlaagden
- verlaagden
v.t.t.
- heb verlaagd
- hebt verlaagd
- heeft verlaagd
- hebben verlaagd
- hebben verlaagd
- hebben verlaagd
v.v.t.
- had verlaagd
- had verlaagd
- had verlaagd
- hadden verlaagd
- hadden verlaagd
- hadden verlaagd
o.t.t.t.
- zal verlagen
- zult verlagen
- zal verlagen
- zullen verlagen
- zullen verlagen
- zullen verlagen
o.v.t.t.
- zou verlagen
- zou verlagen
- zou verlagen
- zouden verlagen
- zouden verlagen
- zouden verlagen
diversen
- verlaag!
- verlaagt!
- verlaagd
- verlagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verlagen:
Wiktionary: verlagen
verlagen
Cross Translation:
verb
-
op een lager peil brengen
- verlagen → senken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verlagen | → verringern; mindern | ↔ abate — to bring down or reduce to a lower state |
• verlagen | → senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |