Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- neigen:
- Wiktionary:
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- neigen:
-
Wiktionary:
- neigen → neigen, genegen, geneigd, gezind, buigen, doen overhellen, geneigd zijn, geneigd zijn tot, aflopen, hellen, overhellen, zich bukken
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor neigen (Nederlands) in het Duits
neigen:
-
neigen (overhellen tot een denkwijze; overhellen; tenderen naar)
Conjugations for neigen:
o.t.t.
- neig
- neigt
- neigt
- neigen
- neigen
- neigen
o.v.t.
- neigde
- neigde
- neigde
- neigden
- neigden
- neigden
v.t.t.
- heb geneigd
- hebt geneigd
- heeft geneigd
- hebben geneigd
- hebben geneigd
- hebben geneigd
v.v.t.
- had geneigd
- had geneigd
- had geneigd
- hadden geneigd
- hadden geneigd
- hadden geneigd
o.t.t.t.
- zal neigen
- zult neigen
- zal neigen
- zullen neigen
- zullen neigen
- zullen neigen
o.v.t.t.
- zou neigen
- zou neigen
- zou neigen
- zouden neigen
- zouden neigen
- zouden neigen
diversen
- neig!
- neigt!
- geneigd
- neigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor neigen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
zu einer Denkart neigen | neigen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar |
Verwante vertalingen van neigen
Duits
Uitgebreide vertaling voor neigen (Duits) in het Nederlands
neigen:
-
neigen (tendieren)
neigen tot-
neigen tot werkwoord
-
-
neigen (sich nach vorne beugen; überhängen; sich neigen)
overhellen; hellen; voorover buigen; voorover hellen-
voorover buigen werkwoord
-
voorover hellen werkwoord
-
neigen (scheren)
scheeftrekken-
scheeftrekken werkwoord
-
Conjugations for neigen:
Präsens
- neige
- neigst
- neigt
- neigen
- neigt
- neigen
Imperfekt
- neigte
- neigtest
- neigte
- neigten
- neigtet
- neigten
Perfekt
- habe geneigt
- hast geneigt
- hat geneigt
- haben geneigt
- habt geneigt
- haben geneigt
1. Konjunktiv [1]
- neige
- neigest
- neige
- neigen
- neiget
- neigen
2. Konjunktiv
- neigte
- neigtest
- neigte
- neigten
- neigtet
- neigten
Futur 1
- werde neigen
- wirst neigen
- wird neigen
- werden neigen
- werdet neigen
- werden neigen
1. Konjunktiv [2]
- würde neigen
- würdest neigen
- würde neigen
- würden neigen
- würdet neigen
- würden neigen
Diverses
- neig!
- neigt!
- neigen Sie!
- geneigt
- neigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor neigen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hellen | neigen; sich nach vorne beugen; sich neigen; überhängen | |
neigen tot | neigen; tendieren | |
overhellen | neigen; sich nach vorne beugen; sich neigen; überhängen | zu einer Denkart neigen |
scheeftrekken | neigen; scheren | |
voorover buigen | neigen; sich nach vorne beugen; sich neigen; überhängen | |
voorover hellen | neigen; sich nach vorne beugen; sich neigen; überhängen |
Synoniemen voor "neigen":
Wiktionary: neigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• neigen | → neigen | ↔ incline — to tend to do or believe something |
• neigen | → genegen; geneigd; gezind | ↔ enclin — Qui est porté de son naturel à quelque chose. |
• neigen | → buigen; doen overhellen; neigen; geneigd zijn; geneigd zijn tot | ↔ incliner — mettre dans une situation oblique, par rapport au plan de l’horizon. |
• neigen | → aflopen; buigen; hellen; overhellen; zich bukken | ↔ pencher — Incliner (sens général) |