Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lappen (Nederlands) in het Duits

lappen:

lappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de lappen (doeken)
    Tücher
    • Tücher [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. de lappen
    der Lappen; der Stofflappen

lappen werkwoord (lap, lapt, lapte, lapten, gelapt)

  1. lappen (voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; klaarspelen; bedingen; fixen)
    schaffen; vollführen; bewirken; hinkriegen; vollbringen; fertigbringen; durchsetzen
    • schaffen werkwoord (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • vollführen werkwoord (vollführe, vollführst, vollführt, vollführte, vollführtet, vollführt)
    • bewirken werkwoord (bewirke, bewirkst, bewirkt, bewirkte, bewirktet, bewirkt)
    • hinkriegen werkwoord (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • vollbringen werkwoord (vollbringe, vollbringst, vollbringt, vollbrachte, vollbrachtet, vollbracht)
    • fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • durchsetzen werkwoord (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)
  2. lappen (iemand iets flikken; leveren; flikken)
    hinkriegen; einseifen; fertigkriegen; einem einen Streich spielen; schaukeln; fertigbringen; deichseln
    • hinkriegen werkwoord (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • einseifen werkwoord (seife ein, seifst ein, seift ein, seifte ein, seiftet ein, eingeseift)
    • fertigkriegen werkwoord
    • schaukeln werkwoord (schaukele, schaukelst, schaukelt, schaukelte, schaukeltet, geschaukelt)
    • fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • deichseln werkwoord (deichsele, deichselst, deichselt, deichselte, deichseltet, gedeichselt)

Conjugations for lappen:

o.t.t.
  1. lap
  2. lapt
  3. lapt
  4. lappen
  5. lappen
  6. lappen
o.v.t.
  1. lapte
  2. lapte
  3. lapte
  4. lapten
  5. lapten
  6. lapten
v.t.t.
  1. heb gelapt
  2. hebt gelapt
  3. heeft gelapt
  4. hebben gelapt
  5. hebben gelapt
  6. hebben gelapt
v.v.t.
  1. had gelapt
  2. had gelapt
  3. had gelapt
  4. hadden gelapt
  5. hadden gelapt
  6. hadden gelapt
o.t.t.t.
  1. zal lappen
  2. zult lappen
  3. zal lappen
  4. zullen lappen
  5. zullen lappen
  6. zullen lappen
o.v.t.t.
  1. zou lappen
  2. zou lappen
  3. zou lappen
  4. zouden lappen
  5. zouden lappen
  6. zouden lappen
en verder
  1. ben gelapt
  2. bent gelapt
  3. is gelapt
  4. zijn gelapt
  5. zijn gelapt
  6. zijn gelapt
diversen
  1. lap!
  2. lapt!
  3. gelapt
  4. lappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Lappen lappen bon; coupon; doek; flard; homp; lap; lapje; lor; poetslap; prul; stuk stof; vod; vodje
Stofflappen lappen bon; coupon; flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje
Tücher doeken; lappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bewirken bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandoen; berokkenen; veroorzaken; zorg dragen; zorgen
deichseln flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren arrangeren; fiksen; goedmaken; herstellen; iets op touw zetten; maken; rechtzetten; regelen; repareren
durchsetzen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandringen; aanhouden; doordouwen; doordrijven; doorduwen; doorzetten; op iets aandringen; opdringen; slagen voor
einem einen Streich spielen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren
einseifen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren fiksen; flikken; inzepen; klaarspelen; voor elkaar krijgen; zepen
fertigbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; voor elkaar krijgen afmaken; afsluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fabriceren; fiksen; flikken; klaarspelen; maken; ophouden; perfectioneren; produceren; rooien; slagen voor; stoppen; vervaardigen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen; voortbrengen
fertigkriegen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; fiksen; flikken; klaarspelen; ophouden; stoppen; voor elkaar krijgen
hinkriegen bedingen; bewerkstelligen; fixen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; voor elkaar krijgen fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; klaarspelen; maken; rechtzetten; repareren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
schaffen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bewerkstelligen; bolwerken; distribueren; doen; exploiteren; fiksen; flikken; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lenen; maken; ontlenen; realiseren; ronddelen; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitbuiten; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
schaukeln flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren afdekken; afruimen; deinen; dobberen; golven; heen en weer zwaaien; laten hobbelen; opruimen; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen
vollbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; fiksen; klaarspelen; volvoeren; voor elkaar krijgen
vollführen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken; volvoeren

Verwante woorden van "lappen":


Verwante definities voor "lappen":

  1. geld geven1
    • wil jij ook even lappen voor het cadeau?1
  2. schoonmaken van ramen1
    • ik moet de ramen nog lappen1

Wiktionary: lappen


Cross Translation:
FromToVia
lappen ausbessern; flicken rapiécermettre des pièces à du linge, à des habits, à des meubles.

lap:

lap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lap (vod; prul; homp; )
    der Lumpen; Läppchen; der Lappen; der Fetzen; der Flicklappen; der Wisch; der Flicken; der Stoffetzen; wertlose Zeug; der Stofflappen
  2. de lap (doek)
    Tuch; der Lappen
    • Tuch [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Lappen [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de lap (poetslap)
    der Scheuerlappen; der Lappen; Tuch; Putztuch; der Lumpen
    • Scheuerlappen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Lappen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tuch [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Putztuch [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Lumpen [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. de lap (stuk stof)
    der Flicklappen; der Lappen; der Lumpen; Stück; der Abschnitt; der Rest; der Fetzen; der Restposten; der Flicken; der Coupon; der Restant; der Restbestand; der Stoffetzen; der Stofflappen; Stück Stoff

Vertaal Matrix voor lap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abschnitt lap; stuk stof aandeel; afdeling; afmeting; alinea; bon; coupon; coupure; deel; divisie; lid; maat; ontvangstbewijs; paragraaf; part; periode; presentatiesectie; reçu; sectie; segment; termijn; tijdsbestek; tijdsbestek van een uur; tijdsduur; tijdsruimte; trap; trapje; uur
Coupon lap; stuk stof bon; coupon
Fetzen flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje bon; coupon; dweil; flarden; lapje; lompen; lorren; vodden; vodjes
Flicken flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje bon; coupon; lapje; maaslap; stoplap
Flicklappen flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje bon; coupon
Lappen doek; flard; homp; lap; lor; poetslap; prul; stuk stof; vod; vodje bon; coupon; lapje; lappen
Lumpen flard; homp; lap; lor; poetslap; prul; stuk stof; vod; vodje bon; coupon; flarden; lapje; lompen; lorren; vodden; vodjes
Läppchen flard; homp; lap; lor; prul; vod; vodje lapje
Putztuch lap; poetslap dweil
Rest lap; stuk stof afzetsel; agio; bezinksel; bon; coupon; depot; droesem; exces; grondsop; hachee; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; prak; residu; rest; restant; sediment; staartje; surplus; teveel; zetsel
Restant lap; stuk stof bon; coupon; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant; staartje
Restbestand lap; stuk stof afzetsel; agio; bezinksel; bon; coupon; depot; droesem; exces; grondsop; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; residu; rest; restant; sediment; surplus; teveel; zetsel
Restposten lap; stuk stof bon; coupon; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant
Scheuerlappen lap; poetslap dweil
Stoffetzen flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje bon; coupon
Stofflappen flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje bon; coupon; lappen
Stück lap; stuk stof aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; bon; brok; brokje; component; coupon; deel; deeltje; drama; element; fractie; gedeelte; inbreng; ingrediënt; kleine brok; klont; moot; onderdeel; onderdeeltje; part; plak; schouwspel; segment; stuk; suikerklontje; toneelstuk; tranche
Stück Stoff lap; stuk stof
Tuch doek; lap; poetslap bon; coupon; laken; wollen weefsel
Wisch flard; homp; lap; lor; prul; vod; vodje oogst; opbrengst van gewas; pluk; wijnoogst
wertlose Zeug flard; homp; lap; lor; prul; vod; vodje

Verwante woorden van "lap":


Wiktionary: lap

lap
noun
  1. een stuk van iets

Cross Translation:
FromToVia
lap Lappen rag — piece of cloth
lap Fetzen; Hader; Lappen; Lumpen chiffonmauvais linge, mauvais morceau d'étoffe ou rognure d’une étoffe neuf.
lap Fetzen; Hader; Lappen; Lumpen lambeaumorceau d’une étoffe déchirer.

Verwante vertalingen van lappen



Duits

Uitgebreide vertaling voor lappen (Duits) in het Nederlands

Lappen:

Lappen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Lappen (Tuch)
    de doek
    – lap stof 1
    • doek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • met een doek maak ik de tafel schoon1
    de lap
    • lap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Lappen (Stofflappen)
    de lappen
    • lappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. der Lappen (Scheuerlappen; Tuch; Putztuch; Lumpen)
    de poetslap; de lap
    • poetslap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. der Lappen (Stück Stoff; Flicklappen; Lumpen; )
    stuk stof; de lap
    • stuk stof [znw.] zelfstandig naamwoord
    • lap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. der Lappen (Lumpen; Läppchen; Fetzen; )
    het prul; de homp; de flard; het vodje; de lap; de lor; de vod
    • prul [het ~] zelfstandig naamwoord
    • homp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • flard [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vodje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lor [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vod [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. der Lappen (kleiner Lappen; Läppchen; Lumpen; Flicken; Fetzen)
    het lapje
    • lapje [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. der Lappen (Coupon; Schein; Kassenschein; )
    de bon; de coupon
    • bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • coupon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Lappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bon Abschnitt; Coupon; Differenz; Fetzen; Fleck; Flicken; Flicklappen; Kassenschein; Kupon; Lappen; Lumpen; Marke; Reklamezettel; Rest; Restant; Restbestand; Restposten; Riester; Schein; Schlacke; Stoffetzen; Stofflappen; Stück; Surplus; Tuch; Zettel; kleineSchwanz; kleineSchwänze; Überbleibsel; Überrest Empfangsschein; Strafe; Strafzettel; Überweisungsschein
coupon Abschnitt; Coupon; Differenz; Fetzen; Fleck; Flicken; Flicklappen; Kassenschein; Kupon; Lappen; Lumpen; Marke; Reklamezettel; Rest; Restant; Restbestand; Restposten; Riester; Schein; Schlacke; Stoffetzen; Stofflappen; Stück; Surplus; Tuch; Zettel; kleineSchwanz; kleineSchwänze; Überbleibsel; Überrest
doek Lappen; Tuch Bild; Darstellung; Gemälde; Malerei
flard Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Läppchen; Stoffetzen; Stofflappen; Wisch; wertlose Zeug
homp Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Läppchen; Stoffetzen; Stofflappen; Wisch; wertlose Zeug Brocken; Klumpen; Menge; großes und dickes Stück
lap Abschnitt; Coupon; Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Läppchen; Putztuch; Rest; Restant; Restbestand; Restposten; Scheuerlappen; Stoffetzen; Stofflappen; Stück; Stück Stoff; Tuch; Wisch; wertlose Zeug
lapje Fetzen; Flicken; Lappen; Lumpen; Läppchen; kleiner Lappen
lappen Lappen; Stofflappen Tücher
lor Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Läppchen; Stoffetzen; Stofflappen; Wisch; wertlose Zeug
poetslap Lappen; Lumpen; Putztuch; Scheuerlappen; Tuch
prul Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Läppchen; Stoffetzen; Stofflappen; Wisch; wertlose Zeug
stuk stof Abschnitt; Coupon; Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Rest; Restant; Restbestand; Restposten; Stoffetzen; Stofflappen; Stück; Stück Stoff
vod Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Läppchen; Stoffetzen; Stofflappen; Wisch; wertlose Zeug
vodje Fetzen; Flicken; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Läppchen; Stoffetzen; Stofflappen; Wisch; wertlose Zeug
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lappen bewirken; deichseln; durchsetzen; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinkriegen; schaffen; schaukeln; vollbringen; vollführen

Synoniemen voor "Lappen":


Wiktionary: Lappen

Lappen
noun
  1. een gedeelte van lever, longen of hersenen
  2. een stuk van iets

Cross Translation:
FromToVia
Lappen vod; lap rag — piece of cloth
Lappen flard; vodje; lap; lomp; lor; tod; vod chiffonmauvais linge, mauvais morceau d'étoffe ou rognure d’une étoffe neuf.
Lappen flard; vodje; lap; lomp; lor; tod; vod lambeaumorceau d’une étoffe déchirer.

Verwante vertalingen van lappen