Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knip (Nederlands) in het Duits

knip:

knip [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knip (portemonnaie; portemonnee; portefeuille; beurs)
    Portemonaie; die Geldbörse; der Geldbeutel; die Brieftasche
  2. de knip (deurknip)
    der Türriegel
  3. de knip (knipsluiting; knipslot)
    der Schnappverschluß; Schnappschloß
  4. de knip (sluitinrichting voor deur of raam; grendel; schuif)
    Schloß; der Riegel
    • Schloß [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Riegel [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knip:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Brieftasche beurs; knip; portefeuille; portemonnaie; portemonnee
Geldbeutel beurs; knip; portefeuille; portemonnaie; portemonnee geldbuidel; knipbeurs
Geldbörse beurs; knip; portefeuille; portemonnaie; portemonnee geldbuidel
Portemonaie beurs; knip; portefeuille; portemonnaie; portemonnee
Riegel grendel; knip; schuif; sluitinrichting voor deur of raam chocolade; chocoladereep; grendel; pastille; plak; reep; reep chocolade; schoot; schuif; staaf; tablet; tong; verschuifbare sluiting
Schloß grendel; knip; schuif; sluitinrichting voor deur of raam citadel; deurslot; kasteel; ridderkasteel; ridderslot; slot
Schnappschloß knip; knipslot; knipsluiting
Schnappverschluß knip; knipslot; knipsluiting knipbeugel
Türriegel deurknip; knip

Verwante woorden van "knip":


Wiktionary: knip


Cross Translation:
FromToVia
knip Spange; Griff clasp — fastener or holder
knip Schnalzen fillip — the act of releasing the index finger from the hold of a thumb with a snap

knippen:

knippen werkwoord (knip, knipt, knipte, knipten, geknipt)

  1. knippen (afknippen; couperen)
    schneiden; abschneiden
    • schneiden werkwoord (schneide, schneidest, schneidet, schnitt, schnittet, geschnitten)
    • abschneiden werkwoord (schneide ab, schneidest ab, schneidet ab, schnitt ab, schnittet ab, abgeschnitten)
  2. knippen (coifferen; kappen)
    knipsen; schneiden; einschneiden
    • knipsen werkwoord (knipse, knipsst, knipst, knipste, knipstet, geknipst)
    • schneiden werkwoord (schneide, schneidest, schneidet, schnitt, schnittet, geschnitten)
    • einschneiden werkwoord (schneide ein, schneidest ein, schnitt ein, schnittet ein, eingeschnitten)
  3. knippen (snoeien; trimmen; besnoeien)
    kürzen; schneiden; beschneiden; abkürzen
    • kürzen werkwoord (kürze, kürzst, kürzt, kürzte, kürztet, gekürzt)
    • schneiden werkwoord (schneide, schneidest, schneidet, schnitt, schnittet, geschnitten)
    • beschneiden werkwoord (beschneide, beschneidest, beschneidet, beschnitt, beschnittet, beschnitten)
    • abkürzen werkwoord (kürze ab, kürzt ab, kürzte ab, kürztet ab, abgekürzt)
  4. knippen
    ausschneiden
    • ausschneiden werkwoord (schneide aus, scneidest aus, schneidet aus, schnitt aus, schnittet aus, ausgeschnitten)
  5. knippen
    kürzen; zuschneiden
    • kürzen werkwoord (kürze, kürzst, kürzt, kürzte, kürztet, gekürzt)
    • zuschneiden werkwoord (schneide zu, schneidest zu, schneidet zu, schnitt zu, schnittet zu, zugeschitten)

Conjugations for knippen:

o.t.t.
  1. knip
  2. knipt
  3. knipt
  4. knippen
  5. knippen
  6. knippen
o.v.t.
  1. knipte
  2. knipte
  3. knipte
  4. knipten
  5. knipten
  6. knipten
v.t.t.
  1. heb geknipt
  2. hebt geknipt
  3. heeft geknipt
  4. hebben geknipt
  5. hebben geknipt
  6. hebben geknipt
v.v.t.
  1. had geknipt
  2. had geknipt
  3. had geknipt
  4. hadden geknipt
  5. hadden geknipt
  6. hadden geknipt
o.t.t.t.
  1. zal knippen
  2. zult knippen
  3. zal knippen
  4. zullen knippen
  5. zullen knippen
  6. zullen knippen
o.v.t.t.
  1. zou knippen
  2. zou knippen
  3. zou knippen
  4. zouden knippen
  5. zouden knippen
  6. zouden knippen
en verder
  1. is geknipt
diversen
  1. knip!
  2. knipt!
  3. geknipt
  4. knippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knippen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de knippen (knipsluitingen; knipsloten)
    Schnappschlösser; der Schnappverschlüsse

Vertaal Matrix voor knippen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schnappschlösser knippen; knipsloten; knipsluitingen knipbeugels
Schnappverschlüsse knippen; knipsloten; knipsluitingen knipbeugels
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abkürzen besnoeien; knippen; snoeien; trimmen afkorten
abschneiden afknippen; couperen; knippen afsnijden; bijknippen; een beetje knippen; snijden
ausschneiden knippen knipsel; uitknippen
beschneiden besnoeien; knippen; snoeien; trimmen beknotten; beperken; besnijden
einschneiden coifferen; kappen; knippen creneleren; doordouwen; doordringen; doorzetten; een inkeping maken; groeven; in hout schrijven; inkepen; inkerven; insnijden; kepen; kerven; penetreren; snipperen; verknippen; versnipperen
knipsen coifferen; kappen; knippen
kürzen besnoeien; knippen; snoeien; trimmen achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; beperken; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
schneiden afknippen; besnoeien; coifferen; couperen; kappen; knippen; snoeien; trimmen afsnijden; etsen; graveren; grootspreken; kort knippen; kort maken; korten; links laten liggen; met effect spelen; negeren; opensnijden; opscheppen; opsnijden; snerpen; snijden; snoeven
zuschneiden knippen bijsnijden; gereed snijden; op maat snijden; toesnijden

Verwante woorden van "knippen":


Verwante definities voor "knippen":

  1. er met een schaar een snee in maken1
    • ik knip een artikel uit de krant1
  2. je vinger van je duim laten springen en zo geluid maken1
    • hij knipte met zijn vingers en de ober verscheen1

Wiktionary: knippen

knippen
verb
  1. een klikkend geluid met de vingers maken

Cross Translation:
FromToVia
knippen klappe cut — to cease recording
knippen verschneiden; kastrieren neuter — to remove sex organs from an animal
knippen abschneiden; schneiden shear — to cut
knippen scheren; abscheren; schneiden; abschneiden découpercouper par morceaux une pièce de viande ou détacher un à un les membres d’une pièce de volaille, de gibier.
knippen lochen; durchbohren; bohren; durchlöchern percer — Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).
knippen scheren; abscheren; schneiden; abschneiden tondrecouper à ras la laine ou le poil des bêtes.