Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- keuze:
-
Wiktionary:
- keuze → Auswahl, Wahl
- keuze → Wahl, Grund, Rechtsfall, Rechtssache, Ursache, Verursachung, Angelegenheit, Ding, Sache, Werk, Affäre, Geschichte, Fall, Anlaß, Veranlassung, Auswahl, Wahlmöglichkeit, Auslese
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- kreuzen:
-
Wiktionary:
- kreuzen → kruisen, laveren
- kreuzen → oversteken, kruisen, doorkruisen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor keuze (Nederlands) in het Duits
keuze:
-
de keuze (keuzemogelijkheid; keus)
-
de keuze (assortiment; collectie; keur; sortering)
-
de keuze (bloemlezing; selectie)
die Selektion; die Wahl; die Alternative; die Auslese; die Auswahl; die Auswahlmannschaft; die Erwählung; die Sichtung -
de keuze (voorkeur; smaak; voorliefde)
-
de keuze (verkiezing; uitverkiezing)
-
de keuze (variatie; variëteit; afwisseling; verandering)
-
de keuze (waarvoor gestemd wordt)
-
de keuze
Vertaal Matrix voor keuze:
Verwante woorden van "keuze":
Synoniemen voor "keuze":
Verwante definities voor "keuze":
Wiktionary: keuze
keuze
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• keuze | → Wahl | ↔ choice — option or decision |
• keuze | → Wahl | ↔ choice — selection or preference |
• keuze | → Grund; Rechtsfall; Rechtssache; Ursache; Verursachung; Angelegenheit; Ding; Sache; Werk; Affäre; Geschichte; Fall; Anlaß; Veranlassung | ↔ cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère. |
• keuze | → Auswahl; Wahl; Wahlmöglichkeit; Auslese | ↔ choix — action de choisir. |
Duits
Uitgebreide vertaling voor keuze (Duits) in het Nederlands
keuze vorm van kreuzen:
-
kreuzen (bekreuzigen)
Conjugations for kreuzen:
Präsens
- keuze
- keuzst
- keuzt
- keuzen
- keuzt
- keuzen
Imperfekt
- keuzte
- keuztest
- keuzte
- keuzten
- keuztet
- keuzten
Perfekt
- habe gekreuzt
- hast gekreuzt
- hat gekreuzt
- haben gekreuzt
- habt gekreuzt
- haben gekreuzt
1. Konjunktiv [1]
- keuze
- keuzest
- keuze
- keuzen
- keuzet
- keuzen
2. Konjunktiv
- keuzte
- keuztest
- keuzte
- keuzten
- keuztet
- keuzten
Futur 1
- werde kreuzen
- wirst kreuzen
- wird kreuzen
- werden kreuzen
- werdet kreuzen
- werden kreuzen
1. Konjunktiv [2]
- würde kreuzen
- würdest kreuzen
- würde kreuzen
- würden kreuzen
- würdet kreuzen
- würden kreuzen
Diverses
- keuz!
- keuzt!
- keuzen Sie!
- gekreuzt
- kreuzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor kreuzen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
een kruis slaan | bekreuzigen; kreuzen | |
kruisen | bekreuzigen; kreuzen | gegen den Wind einfahren; lavieren |
Synoniemen voor "kreuzen":
Wiktionary: kreuzen
kreuzen
Cross Translation:
verb
kreuzen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kreuzen | → oversteken | ↔ cross — go from one side of something to the other |
• kreuzen | → kruisen | ↔ cross — travel in a direction or path that will intersect with that another |
• kreuzen | → doorkruisen | ↔ cross — contradict or frustrate the plans of |