Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gestaag:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gestaag (Nederlands) in het Duits

gestaag:

gestaag bijvoeglijk naamwoord

  1. gestaag (gelijkmatig)
    stetig; ständig; fortwährend; ununterbrochen; beständig; wiederholt; dauerhaft

Vertaal Matrix voor gestaag:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beständig gelijkmatig; gestaag bestendig; constant; de hele tijd; ferm; fiks; flink; gelijkblijvend; onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; stevig; vasthoudend; volhardend; voortdurend
dauerhaft gelijkmatig; gestaag betrouwbaar; blijvend; consistent; de hele tijd; degelijk; deugdelijk; duurzaam; ferm; fiks; flink; hecht; solide; stabiel; stevig; voortdurend
fortwährend gelijkmatig; gestaag aaneengesloten; aanhoudend; aldoor; almaar; altijd; altijddurend; blijvend; constant; continu; continue; de hele tijd; doorgaand; doorlopend; eeuwig; gedurig; hardnekkig; immer; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; onvermoeibaar; permanent; steeds; telkens; voortdurend
stetig gelijkmatig; gestaag
ständig gelijkmatig; gestaag aldoor; almaar; altijd; blijvend; continue; de hele tijd; doorgaand; doorlopend; gedurig; geregeld; ononderbroken; onophoudelijk; onvermoeibaar; op vaste tijden; regelmatig; regulier; steeds; steevast; telkens; voortdurend
ununterbrochen gelijkmatig; gestaag aaneengesloten; aanhoudend; aldoor; almaar; altijddurend; blijvend; constant; continu; continue; de hele tijd; doorlopend; eeuwig; gedurig; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; onvermoeibaar; steeds; telkens; voortdurend; zonder onderbreking
wiederholt gelijkmatig; gestaag bestendig; constant; dikwijls; frequent; herhaald; herhaaldelijk; meermaals; menigmaal; regelmatig; telkens; vaak; veel; veelvuldig

Verwante woorden van "gestaag":

  • gestage

Wiktionary: gestaag

gestaag
adjective
  1. geleidelijk maar persistent
adverb
  1. op gestage wijze
gestaag
adjective
  1. stetig, über einen langen Zeitraum fortlaufend
  2. anhaltend, gleichbleibend
  1. kontinuierlich, zusammenhängend, ohne Unterbrechung