Nederlands

Uitgebreide vertaling voor teweegbrengen (Nederlands) in het Duits

teweegbrengen:

teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)

  1. teweegbrengen (veroorzaken)
    verursachen; hervorrufen; herbeiführen
    • verursachen werkwoord (verursache, verursachst, verursacht, verursachte, verursachtet, verursacht)
    • hervorrufen werkwoord (rufe hervor, rufst hervor, ruft hervor, rief hervor, rieft hervor, hervorgerufen)
    • herbeiführen werkwoord (führe herbei, führst herbei, führt herbei, führte herbei, führtet herbei, herbeigeführt)
  2. teweegbrengen (losmaken)
    verursachen; herbeiführen
    • verursachen werkwoord (verursache, verursachst, verursacht, verursachte, verursachtet, verursacht)
    • herbeiführen werkwoord (führe herbei, führst herbei, führt herbei, führte herbei, führtet herbei, herbeigeführt)

Conjugations for teweegbrengen:

o.t.t.
  1. breng teweeg
  2. brengt teweeg
  3. brengt teweeg
  4. brengen teweeg
  5. brengen teweeg
  6. brengen teweeg
o.v.t.
  1. bracht teweeg
  2. bracht teweeg
  3. bracht teweeg
  4. brachten teweeg
  5. brachten teweeg
  6. brachten teweeg
v.t.t.
  1. heb teweeggebracht
  2. hebt teweeggebracht
  3. heeft teweeggebracht
  4. hebben teweeggebracht
  5. hebben teweeggebracht
  6. hebben teweeggebracht
v.v.t.
  1. had teweeggebracht
  2. had teweeggebracht
  3. had teweeggebracht
  4. hadden teweeggebracht
  5. hadden teweeggebracht
  6. hadden teweeggebracht
o.t.t.t.
  1. zal teweegbrengen
  2. zult teweegbrengen
  3. zal teweegbrengen
  4. zullen teweegbrengen
  5. zullen teweegbrengen
  6. zullen teweegbrengen
o.v.t.t.
  1. zou teweegbrengen
  2. zou teweegbrengen
  3. zou teweegbrengen
  4. zouden teweegbrengen
  5. zouden teweegbrengen
  6. zouden teweegbrengen
en verder
  1. ben teweeggebracht
  2. bent teweeggebracht
  3. is teweeggebracht
  4. zijn teweeggebracht
  5. zijn teweeggebracht
  6. zijn teweeggebracht
diversen
  1. breng teweeg!
  2. brengt teweeg!
  3. teweeggebracht
  4. teweegbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

teweegbrengen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. teweegbrengen (teweegbrenging; gevolg)
    Schaffen; Hinkriegen

Vertaal Matrix voor teweegbrengen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hinkriegen gevolg; teweegbrengen; teweegbrenging
Schaffen gevolg; teweegbrengen; teweegbrenging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
herbeiführen losmaken; teweegbrengen; veroorzaken aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken
hervorrufen teweegbrengen; veroorzaken aanleiding geven tot; aanmoedigen; activeren; bezielen; leiden tot; ophitsen; oppeppen; opwekken; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken
verursachen losmaken; teweegbrengen; veroorzaken aandoen; aanleiding geven tot; berokkenen; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken; veroorzaken


Computer vertaling door derden: