Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. slaap:
  2. slapen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor slaap (Nederlands) in het Duits

slaap:

slaap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de slaap
    der Schlaf
    • Schlaf [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slaap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schlaf slaap

Verwante woorden van "slaap":


Verwante definities voor "slaap":

  1. elk van de twee zijvlakken tussen je ogen en je oren1
    • ik word al grijs bij de slapen1
  2. toestand waarin je niets merkt van je omgeving1
    • hij viel in een diepe slaap1

Wiktionary: slaap

slaap
noun
  1. periode van inactiviteit
  2. zijvlak van het hoofd

Cross Translation:
FromToVia
slaap Schlaf sleep — state of reduced consciousness
slaap Schlaf sleep — substance found in the corner of the eyes / figurative objectification of sleep
slaap Schläfe temple — region of skull
slaap Schlaf sommeil — État inconscient nécessaire à la vie. (Sens général).
slaap Schläfe tempe — anatomie|fr partie latérale de la tête entre l’oreille et le front.

slaap vorm van slapen:

slapen werkwoord (slaap, slaapt, sliep, sliepen, geslapen)

  1. slapen (maffen; meuren; pitten)
    schlafen; schlummern
    • schlafen werkwoord (schlafe, schläfst, schläft, schlief, schlieft, geschlafen)
    • schlummern werkwoord (schlummere, schlummerst, schlummert, schlummerte, schlummertet, geschlummert)

Conjugations for slapen:

o.t.t.
  1. slaap
  2. slaapt
  3. slaapt
  4. slapen
  5. slapen
  6. slapen
o.v.t.
  1. sliep
  2. sliep
  3. sliep
  4. sliepen
  5. sliepen
  6. sliepen
v.t.t.
  1. heb geslapen
  2. hebt geslapen
  3. heeft geslapen
  4. hebben geslapen
  5. hebben geslapen
  6. hebben geslapen
v.v.t.
  1. had geslapen
  2. had geslapen
  3. had geslapen
  4. hadden geslapen
  5. hadden geslapen
  6. hadden geslapen
o.t.t.t.
  1. zal slapen
  2. zult slapen
  3. zal slapen
  4. zullen slapen
  5. zullen slapen
  6. zullen slapen
o.v.t.t.
  1. zou slapen
  2. zou slapen
  3. zou slapen
  4. zouden slapen
  5. zouden slapen
  6. zouden slapen
en verder
  1. ben geslapen
  2. bent geslapen
  3. is geslapen
  4. zijn geslapen
  5. zijn geslapen
  6. zijn geslapen
diversen
  1. slaap!
  2. slaapt!
  3. geslapen
  4. slapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor slapen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schlafen maffen; meuren; pitten; slapen
schlummern maffen; meuren; pitten; slapen dutten; een dutje doen; gedachteloos zijn; kruipen; sluimeren; sluipen; suffen; verborgen aanwezig zijn

Verwante woorden van "slapen":


Verwante definities voor "slapen":

  1. in een toestand zijn dat je niets van je omgeving merkt1
    • de baby ligt lekker te slapen1
  2. tintelen en gevoelloos zijn1
    • als ik te lang stilzit, slaapt mijn been1

Wiktionary: slapen

slapen
Cross Translation:
FromToVia
slapen schlafen sleep — to rest in state of reduced consciousness
slapen schlafen dormir — Se reposer dans un état inconscient

Verwante vertalingen van slaap