Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Duits ->Zoek: schril

Nederlandse en Duitse zoekresultaten voor: schril

Overzicht

Nederlands naar Duits: Meer gegevens...

schril:
- schrill; höllisch; anzüglich; schroff; gellend; grell; schneidend; mit schneidender Stimme
Wiktionary:
- schril → grell, herb, scharf, beißend, heftig, hart, rau, streng, bitter, sauer, schrill, gellend, akut, hitzig, plötzlich auftretend, spitz, spitzwinkelig, grelltönend, durchdringend, spitzfindig, subtil, geistreich, sinnreich, witzig, gewürzt

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schril (Nederlands) in het Duits

schril:

schril bijvoeglijk naamwoord

schril (schel; scherp; hoog; hard; snerpend)
schrill; höllisch; anzüglich; schroff; gellend; grell
- schrill bijvoeglijk naamwoord
- höllisch bijvoeglijk naamwoord
- anzüglich bijvoeglijk naamwoord
- schroff bijvoeglijk naamwoord
- gellend bijvoeglijk naamwoord
- grell bijvoeglijk naamwoord
schril (op afgebeten toon; snijdend)
schneidend; mit schneidender Stimme
- schneidend bijvoeglijk naamwoord
- mit schneidender Stimme bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor schril:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
anzüglich	hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend	meedogenloos; met sarcasme; sarcastisch; wreed
gellend	hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend	bitter teleurgesteld; heftig; onbeheerst; onstuimig; verbitterd
grell	hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend	bitter teleurgesteld; felle; heftig; hel; meedogenloos; onbeheerst; onstuimig; verbitterd; wreed
höllisch	hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend	bitter teleurgesteld; heftig; onbeheerst; onstuimig; verbitterd
mit schneidender Stimme	op afgebeten toon; schril; snijdend
schneidend	op afgebeten toon; schril; snijdend	bijtend; inbijtend; invretend; inwerkend; kruisend; met sarcasme; sarcastisch; scherp; scherpgerand
schrill	hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend	hard; hardop; hel; keihard; luid; oorverdovend
schroff	hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend	agressief; bot; bruusk; gewelddadig; grof; grofgebouwd; hard; hardhandig; hel; kortaf; korzelig; lomp; nors; onbehouwen; onbeschaafd; ongelikt; onopgevoed; onzacht; ruw; snauwend; wrevelig

Verwante woorden van "schril":

schrilheid

Wiktionary: schril

Cross Translation:

From	To	Via
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng; bitter	↔ acerbe — Qui est d’un goût âpre, se dit d’un vin acide, dur et âpre
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng; sauer	↔ aigre — Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
• schril	→ schrill; gellend; akut; heftig; hitzig; plötzlich auftretend; spitz; spitzwinkelig; grell; grelltönend; durchdringend; herb; scharf; beißend; hart; rau; streng	↔ aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ coupant — Qui couper.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ cuisant — Qui produire une douleur âpre et aiguë.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng; spitzfindig; subtil; geistreich; sinnreich; witzig	↔ fin — délié, menu, mince ou étroit.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ incisif — Qui couper ou qui est propre à couper.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ mordant — didact\|fr Qui mordre.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ perçant — Qui percer, qui pénétrer.
• schril	→ gewürzt; grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ piquant — Qui piquer.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng; spitz	↔ pointu — Qui se termine en pointe
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ pénétrant — Qui pénétrer.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ saillant — Qui avancer, qui sortir en dehors.
• schril	→ scharf; bitter; grell; herb; beißend; heftig; hart; rau; streng	↔ âcre — Qui a quelque chose de piquant et d’irritant.
• schril	→ grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng; bitter	↔ âpre — Qui, par sa rudesse ou son âcreté, produit une sensation désagréable aux organes du toucher, de l’ouïe ou du goût.