Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- uitstappen:
-
Wiktionary:
- uitstap → Tour
- uitstap → Ausflug
- uitstappen → resultieren, führen, leiten, ausgehen, ausrücken, hinausgehen, erlangen, erzielen, reichen, erreichen, einholen, heranreichen, sich erstrecken, erwirken, durchsetzen, geben, schenken, angeben, herreichen, verbringen, zubringen, erteilen, verabreichen, hervorbringen, erzeugen, tragen, spenden, machen, übergeben, überantworten, anvertrauen, gewähren, gestatten
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitstap (Nederlands) in het Duits
uitstappen:
-
uitstappen (eruitgaan)
Conjugations for uitstappen:
o.t.t.
- stap uit
- stapt uit
- stapt uit
- stappen uit
- stappen uit
- stappen uit
o.v.t.
- stapte uit
- stapte uit
- stapte uit
- stapten uit
- stapten uit
- stapten uit
v.t.t.
- heb uitgestapt
- hebt uitgestapt
- heeft uitgestapt
- hebben uitgestapt
- hebben uitgestapt
- hebben uitgestapt
v.v.t.
- had uitgestapt
- had uitgestapt
- had uitgestapt
- hadden uitgestapt
- hadden uitgestapt
- hadden uitgestapt
o.t.t.t.
- zal uitstappen
- zult uitstappen
- zal uitstappen
- zullen uitstappen
- zullen uitstappen
- zullen uitstappen
o.v.t.t.
- zou uitstappen
- zou uitstappen
- zou uitstappen
- zouden uitstappen
- zouden uitstappen
- zouden uitstappen
en verder
- ben uitgestapt
- bent uitgestapt
- is uitgestapt
- zijn uitgestapt
- zijn uitgestapt
- zijn uitgestapt
diversen
- stap uit!
- stapt uit!
- uitgestapt
- uitstappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitstappen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aussteigen | eruitgaan; uitstappen | afstappen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eruit gaan; omlaagstappen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken |
Verwante definities voor "uitstappen":
Wiktionary: uitstappen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitstappen | → resultieren; führen; leiten; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• uitstappen | → geben; schenken; angeben; herreichen; verbringen; zubringen; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erteilen; verabreichen; hervorbringen; erzeugen; tragen; spenden; machen; übergeben; überantworten; anvertrauen; gewähren; gestatten | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
Wiktionary: uitstap
Computer vertaling door derden: