Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pin (Nederlands) in het Duits

pin:

pin [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pin (pen; klem)
    der Stift; der Bolz; der Zapfen; der Keil; der Nagel; der Griffel; die Nadel; der Spieß; der Pflock; der Flaum; die Feder
    • Stift [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bolz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zapfen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Keil [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Nagel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Griffel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Nadel [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Spieß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Pflock [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flaum [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Feder [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de pin (speld)
    die Anstecknadel; die Nadel; die Stecknadel; die Spange; die Haarnadel; die kleine Nadel
  3. de pin (tentharing; haring)
    der Zelthering; der Pflock

Vertaal Matrix voor pin:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anstecknadel pin; speld sierspeld; speldje
Bolz klem; pen; pin bout; moerbout
Feder klem; pen; pin pluim; veer
Flaum klem; pen; pin dons; nesthaar
Griffel klem; pen; pin griffel; grift; schrijfstift
Haarnadel pin; speld haarspeld; haarspeldje; speldje
Keil klem; pen; pin borgmoer; keg; keil; spie; wig
Nadel klem; pen; pin; speld gedenknaald; grafnaald; hechtnaald; naald; obelisk
Nagel klem; pen; pin klinknagel; nagel; spijker
Pflock haring; klem; pen; pin; tentharing
Spange pin; speld haarspeld; haarspeldje
Spieß klem; pen; pin lans; speer; spit
Stecknadel pin; speld speldje
Stift klem; pen; pin ballpoint; balpen; benjamin; bisdom; griffel; grift; jongste; laatstgeborene; pen; schrijfstift; seminarie; sticht; viltpen; viltstift
Zapfen klem; pen; pin conus; ijspegel
Zelthering haring; pin; tentharing
kleine Nadel pin; speld

Verwante woorden van "pin":


Wiktionary: pin

pin
noun
  1. een dun metalen staafje waarmee iets bevestigd kan worden

Cross Translation:
FromToVia
pin Stecknadel; Nadel pin — small device; small needle with no eye
pin Endstück about — constr|fr extrémité par laquelle une pièce de charpente, de menuiserie ou de métal est assemblée avec une autre.

pin vorm van pinnen:

pinnen werkwoord (pin, pint, pinde, pinden, gepind)

  1. pinnen (spelden)
    anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen; feststecken
    • anstecken werkwoord (stecke an, steckst an, steckt an, steckte an, stecktet an, angesteckt)
    • festheften werkwoord (hefte fest, heftest fest, heftet fest, heftete fest, heftetet fest, festgeheftet)
    • mit einer Stecknadel befestigen werkwoord (befestige mit einem Stecknadel, befestigst mit einem Stecknadel, befestigt mit einem Stecknadel, befestigte mit einem Stecknadel, befestigtet mit einem Stecknadel, mit einer Stecknadel befestigt)
    • feststecken werkwoord (stecke fest, steckst fest, steckt fest, steckte fest, stecktet fest, festgesteckt)

Conjugations for pinnen:

o.t.t.
  1. pin
  2. pint
  3. pint
  4. pinnen
  5. pinnen
  6. pinnen
o.v.t.
  1. pinde
  2. pinde
  3. pinde
  4. pinden
  5. pinden
  6. pinden
v.t.t.
  1. heb gepind
  2. hebt gepind
  3. heeft gepind
  4. hebben gepind
  5. hebben gepind
  6. hebben gepind
v.v.t.
  1. had gepind
  2. had gepind
  3. had gepind
  4. hadden gepind
  5. hadden gepind
  6. hadden gepind
o.t.t.t.
  1. zal pinnen
  2. zult pinnen
  3. zal pinnen
  4. zullen pinnen
  5. zullen pinnen
  6. zullen pinnen
o.v.t.t.
  1. zou pinnen
  2. zou pinnen
  3. zou pinnen
  4. zouden pinnen
  5. zouden pinnen
  6. zouden pinnen
diversen
  1. pin!
  2. pint!
  3. gepind
  4. pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pinnen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anstecken pinnen; spelden aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; sigaret opsteken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen
festheften pinnen; spelden aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; nieten; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnieten; vastpinnen; vastplakken; vastprikken; vastspelden; vastzetten
feststecken pinnen; spelden vastpinnen; vastprikken; vastspelden
mit einer Stecknadel befestigen pinnen; spelden vastpinnen; vastprikken; vastspelden

Verwante woorden van "pinnen":


Wiktionary: pinnen

pinnen
verb
  1. het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
  2. het elektronisch betalen met een pinpas

Cross Translation:
FromToVia
pinnen abheben withdraw — extract (money from an account)

Verwante vertalingen van pin



Duits

Uitgebreide vertaling voor pin (Duits) in het Nederlands

Pin:

Pin

  1. Pin (Abzeichen)
    de badge
    • badge [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Pin:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badge Abzeichen; Pin

PIN:

PIN

  1. PIN (Geheimzahl)
    de pincode
    • pincode [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor PIN:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pincode Geheimzahl; PIN

Synoniemen voor "PIN":

  • Personal Identification Number; Persönliche Geheimnummer; Persönliche Identifikationsnummer; Zahl