Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kauwen (Nederlands) in het Duits
kauwen:
-
kauwen
kauen; priemen; Tabak kauen-
Tabak kauen werkwoord (kaue Tabak, kaust Tabak, kaut Tabak, kaute Tabak, kautet Tabak, Tabak gekaut)
Conjugations for kauwen:
o.t.t.
- kauw
- kauwt
- kauwt
- kauwen
- kauwen
- kauwen
o.v.t.
- kauwde
- kauwde
- kauwde
- kauwden
- kauwden
- kauwden
v.t.t.
- heb gekauwd
- hebt gekauwd
- heeft gekauwd
- hebben gekauwd
- hebben gekauwd
- hebben gekauwd
v.v.t.
- had gekauwd
- had gekauwd
- had gekauwd
- hadden gekauwd
- hadden gekauwd
- hadden gekauwd
o.t.t.t.
- zal kauwen
- zult kauwen
- zal kauwen
- zullen kauwen
- zullen kauwen
- zullen kauwen
o.v.t.t.
- zou kauwen
- zou kauwen
- zou kauwen
- zouden kauwen
- zouden kauwen
- zouden kauwen
diversen
- kauw!
- kauwt!
- gekauwd
- kauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kauwen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Tabak kauen | kauwen | pruimen |
kauen | kauwen | |
priemen | kauwen |
Wiktionary: kauwen
kauwen
Cross Translation:
verb
kauwen
-
(m.b.t. voedsel) fijnmaken met de tanden
- kauwen → kauen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kauwen | → kauen | ↔ chew — to crush food with teeth prior to swallowing |
• kauwen | → kauen | ↔ masticate — to chew |
• kauwen | → abnagen; kauen | ↔ mâcher — Action de broyer un aliment ou un objet à l’aide des dents et de la mâchoire. |