Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- schamen:
-
Wiktionary:
- schamen → sich schämen
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- schämen:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schamen (Nederlands) in het Duits
schamen:
-
schamen (generen)
sichgenieren-
sichgenieren werkwoord
-
-
schamen (zich schamen; beschaamd voelen)
Conjugations for schamen:
o.t.t.
- schaam
- schaamt
- schaamt
- schamen
- schamen
- schamen
o.v.t.
- schaamde
- schaamde
- schaamde
- schaamden
- schaamden
- schaamden
v.t.t.
- ben geschaamd
- bent geschaamd
- is geschaamd
- zijn geschaamd
- zijn geschaamd
- zijn geschaamd
v.v.t.
- was geschaamd
- was geschaamd
- was geschaamd
- waren geschaamd
- waren geschaamd
- waren geschaamd
o.t.t.t.
- zal schamen
- zult schamen
- zal schamen
- zullen schamen
- zullen schamen
- zullen schamen
o.v.t.t.
- zou schamen
- zou schamen
- zou schamen
- zouden schamen
- zouden schamen
- zouden schamen
diversen
- schaam!
- schaamt!
- geschaamd
- schamende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor schamen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beschämt fühlen | beschaamd voelen; schamen; zich schamen | |
schämen | beschaamd voelen; schamen; zich schamen | |
sich schämen | beschaamd voelen; schamen; zich schamen | |
sichgenieren | generen; schamen |
Wiktionary: schamen
schamen
verb
-
schaamte voelen
- schamen → sich schämen
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van schamen
Duits
Uitgebreide vertaling voor schamen (Duits) in het Nederlands
schämen:
-
schämen (sich schämen; beschämt fühlen)
zich schamen; schamen; beschaamd voelen-
zich schamen werkwoord
-
beschaamd voelen werkwoord (voel beschaamd, voelt beschaamd, voelde beschaamd, voelden beschaamd, beschaamd gevoeld)
-
Conjugations for schämen:
Präsens
- schäme
- schämst
- schämt
- schämen
- schämt
- schämen
Imperfekt
- schämte
- schämtest
- schämte
- schämten
- schämtet
- schämten
Perfekt
- habe geschämt
- hast geschämt
- hat geschämt
- haben geschämt
- habt geschämt
- haben geschämt
1. Konjunktiv [1]
- schäme
- schämest
- schäme
- schämen
- schämet
- schämen
2. Konjunktiv
- schämte
- schämtest
- schämte
- schämten
- schämtet
- schämten
Futur 1
- werde schämen
- wirst schämen
- wird schämen
- werden schämen
- werdet schämen
- werden schämen
1. Konjunktiv [2]
- würde schämen
- würdest schämen
- würde schämen
- würden schämen
- würdet schämen
- würden schämen
Diverses
- schäm!
- schämt!
- schämen Sie!
- geschämt
- schämend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor schämen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beschaamd voelen | beschämt fühlen; schämen; sich schämen | |
schamen | beschämt fühlen; schämen; sich schämen | sichgenieren |
zich schamen | beschämt fühlen; schämen; sich schämen |
Synoniemen voor "schämen":
Computer vertaling door derden: