Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geregeld (Nederlands) in het Duits

geregeld:

geregeld bijvoeglijk naamwoord

  1. geregeld (regulier; regelmatig; op vaste tijden)
    regulär; regelmäßig; normal; reglär; ständig; durchgehend; gewohnt; gewöhnlich; durchweg
  2. geregeld (georganiseerd)
    organisiert
  3. geregeld (met vast ritme; regelmatig)
    regelmäßig; in einem festen Rythmus; gleichmäßig

Vertaal Matrix voor geregeld:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
durchgehend geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier aanhoudend; altijddurend; constant; continue; doorlopend; eeuwig; in verband met; onafgebroken; onafgelaten; ononderbroken; onophoudelijk; voortdurend
durchweg geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier
gewohnt geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier bekend; gewend; gewoon; vertrouwd
gewöhnlich geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier algemeen; alledaags; courant; doorgaans; eenvoudig; futiel; gangbaar; gebruikelijk; gemeenlijk; gewoon; gewoonlijk; gewoontegetrouw; grof; in een handomdraai; licht; lichtwegend; meestal; merendeels; moeiteloos; natuurlijk; niets bijzonders; nietsbetekenend; nietszeggend; normaal; normaliter; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; ongekunsteld; ordinair; over het algemeen; plat; platvloers; triviaal; vanzelf; vulgair; weinigzeggend; zonder moeite; zonder pretenties
gleichmäßig geregeld; met vast ritme; regelmatig bestendig; constant; dikwijls; frequent; gelijkelijk; geordend; gerangschikt; lijkend; meermaals; menigmaal; opgeruimd; ordelijk; regelmatig; vaak; veelvuldig
in einem festen Rythmus geregeld; met vast ritme; regelmatig
normal geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier
organisiert georganiseerd; geregeld
regelmäßig geregeld; met vast ritme; op vaste tijden; regelmatig; regulier bestendig; constant; dikwijls; frequent; gerangschikt; meermaals; menigmaal; met regelmaat; opgeruimd; ordelijk; regelmatig; vaak; veelvuldig
reglär geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier
regulär geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier
ständig geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier aldoor; almaar; altijd; blijvend; continue; de hele tijd; doorgaand; doorlopend; gedurig; gelijkmatig; gestaag; ononderbroken; onophoudelijk; onvermoeibaar; steeds; steevast; telkens; voortdurend

Synoniemen voor "geregeld":


Antoniemen van "geregeld":


Verwante definities voor "geregeld":

  1. wat regelmatig terugkeert1
    • hij komt geregeld te laat1
  2. waar regelmaat in zin1
    • wij hebben een geregeld leven1

Wiktionary: geregeld

geregeld
adjective
  1. in festen örtlichen oder zeitlichen Abständen wiederholen

Cross Translation:
FromToVia
geregeld akkurat; genau; sorgfältig; ordentlich; pünktlich; richtig; exakt; präzis régulier — Qui a de la régularité, qui est conforme à des règles, soit naturelles, soit de convention ; qui est constant, uniforme.

geregeld vorm van regelen:

regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)

  1. regelen (iets op touw zetten; arrangeren)
    regeln; organisieren; einrichten; veranstalten; anordnen; bauen; ausrichten; aufstellen; herrichten; aufbauen; erbauen; deichseln; errichten
    • regeln werkwoord (regele, regelst, regelt, regelte, regeltet, geregelt)
    • organisieren werkwoord (organisiere, organisierst, organisiert, organisierte, organisiertet, organisiert)
    • einrichten werkwoord (richte ein, richtest ein, richtet ein, richtete ein, richtetet ein, eingerichtet)
    • veranstalten werkwoord (veranstalte, veranstaltest, veranstaltet, veranstaltete, veranstaltetet, veranstaltet)
    • anordnen werkwoord (ordne an, ordnest an, ordnet an, ordnete an, ordnetet an, angeordnet)
    • bauen werkwoord (baue, baust, baut, baute, bautet, gebaut)
    • ausrichten werkwoord (richte aus, richtest aus, richtet aus, richtete aus, richtetet aus, ausgerichtet)
    • aufstellen werkwoord (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • herrichten werkwoord (herrichte, herrichtest, herrichtet, herrichtete, herrichtetet, hergerichtet)
    • aufbauen werkwoord (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • erbauen werkwoord (erbaue, erbaust, erbaut, erbaute, erbautet, erbaut)
    • deichseln werkwoord (deichsele, deichselst, deichselt, deichselte, deichseltet, gedeichselt)
    • errichten werkwoord (errichte, errichtest, errichtet, errichtete, errichtetet, errichtet)
  2. regelen (schikken)
    regeln; Maßregeln treffen
  3. regelen (arrangeren; afspreken; bedisselen)
    regeln; organisieren; regulieren; steuern; ordnen
    • regeln werkwoord (regele, regelst, regelt, regelte, regeltet, geregelt)
    • organisieren werkwoord (organisiere, organisierst, organisiert, organisierte, organisiertet, organisiert)
    • regulieren werkwoord (reguliere, regulierst, reguliert, regulierte, reguliertet, reguliert)
    • steuern werkwoord (steuere, steuerst, steuert, steuerte, steuertet, gesteuert)
    • ordnen werkwoord (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
  4. regelen (afstemmen; bijstellen; afstellen)
    abstimmen; ablehnen
    • abstimmen werkwoord (stimme ab, stimmst ab, stimmt ab, stimmte ab, stimmtet ab, abgestimmt)
    • ablehnen werkwoord (lehne ab, lehnst ab, lehnt ab, lehnte ab, lehntet ab, abgelehnt)
  5. regelen (in orde maken; klaren; afdoen)
    klären; in Ordnung bringen

Conjugations for regelen:

o.t.t.
  1. regel
  2. regelt
  3. regelt
  4. regelen
  5. regelen
  6. regelen
o.v.t.
  1. regelde
  2. regelde
  3. regelde
  4. regelden
  5. regelden
  6. regelden
v.t.t.
  1. heb geregeld
  2. hebt geregeld
  3. heeft geregeld
  4. hebben geregeld
  5. hebben geregeld
  6. hebben geregeld
v.v.t.
  1. had geregeld
  2. had geregeld
  3. had geregeld
  4. hadden geregeld
  5. hadden geregeld
  6. hadden geregeld
o.t.t.t.
  1. zal regelen
  2. zult regelen
  3. zal regelen
  4. zullen regelen
  5. zullen regelen
  6. zullen regelen
o.v.t.t.
  1. zou regelen
  2. zou regelen
  3. zou regelen
  4. zouden regelen
  5. zouden regelen
  6. zouden regelen
en verder
  1. is geregeld
diversen
  1. regel!
  2. regelt!
  3. geregeld
  4. regelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

regelen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het regelen (organiseren)
    Organisieren; Regeln
  2. het regelen (inregelen; afstemmen; instellen; afstellen)
    Einstellen; die Feineinstellung; Abstimmen

Vertaal Matrix voor regelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abstimmen afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
Einstellen afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen aanpassing; bijstelling; het plaatsen; huren van persoon; inhuren; plaatsing
Feineinstellung afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
Organisieren organiseren; regelen
Regeln organiseren; regelen afspraak; akkoord; overeenkomst; regeling; schikking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Maßregeln treffen regelen; schikken
ablehnen afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afdrijven; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bedanken; danken; declineren; ongeschikt verklaren; ontheffen; ontslaan; ricocheren; terugwijzen; uitsturen; verlijeren; vertikken; verweren; verwerpen; verzenden; wegstemmen; wegsturen; wegzenden; weigeren; wraken
abstimmen afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afstellen; afstemmen; gelijkschakelen; kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen
anordnen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanvoeren; afkondigen; bestemmen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; leiden; leidinggeven; ordonneren; verordenen; verordineren; voorschrijven
aufbauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aankweken; aanplanten; bouwen; construeren; fokken; genereren; inrichten; installeren; kweken; muziek componeren; opbouwen; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen
aufstellen arrangeren; iets op touw zetten; regelen betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; deponeren; formeren; gebruiken; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; verbruiken; zetten
ausrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen doen; handelen; herstellen; in een bep. richting plaatsen; in het gelid stellen; mikken; recht maken; repareren; richten; uitlijnen; uitrichten; uitvoeren; vernieuwen; verrichten
bauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; bijbouwen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; metselen; monteren en aansluiten; opbouwen; plaatsen; uitbouwen
deichseln arrangeren; iets op touw zetten; regelen fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; iemand iets flikken; lappen; leveren; maken; rechtzetten; repareren
einrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbrengen; aanleggen; inrichten; installeren; meubileren; monteren en aansluiten; plaatsen; reglementeren
erbauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; uitbouwen
errichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; inrichten; installeren; instellen; invoeren; omhoogkomen; opbouwen; oprichten; opstijgen; opvliegen; stichten; uitbouwen
herrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanpassen; geschikt maken; op orde brengen
in Ordnung bringen afdoen; in orde maken; klaren; regelen herstellen; in orde brengen; in orde maken
klären afdoen; in orde maken; klaren; regelen accentueren; belichten; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; nader verklaren; ophelderen; opklaren; reinigen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; wolken verdwijnen
ordnen afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; schiften; sorteren; structureren; structuur aanbrengen; struktureren; systematiseren; uitzoeken; vlijen
organisieren afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen
regeln afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen; schikken iets regelen; reglementeren; regulariseren
regulieren afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen gelijk trekken; normaliseren; reglementeren; regulariseren; reguleren; standaardiseren
steuern afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen aan het stuur zitten; aanvoeren; betreden; bevaren; bevel voeren over; beïnvloeden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; commanderen; gezaghebben; heersen; iets regelen; ingaan; karren; koers zetten naar; koersen naar; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; navigeren; overheersen; regeren; rijden; stevenen; sturen; varen; vliegtuig besturen; zenden
veranstalten arrangeren; iets op touw zetten; regelen

Verwante woorden van "regelen":


Verwante definities voor "regelen":

  1. ervoor zorgen dat het goed gaat1
    • de agent regelt het verkeer1

Wiktionary: regelen


Cross Translation:
FromToVia
regelen ordnen; aufstellen; systematisieren; arrangieren arrange — to set up, organise
regelen umgehen; behandeln deal — handle, manage
regelen reglen govern — to control the speed or magnitude of
regelen regeln regulate — adjust
regelen anbequemen; anpassen; angleichen; arrangieren; einrichten; ordnen; anordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen accommoderdonner, procurer de la commodité.
regelen arrangieren; einrichten; ordnen; anordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen arrangerarranger (transitive) (fr)
regelen stimmen; einstellen; disponieren; verfügen; walten; zu seiner Verfügung haben; anordnen; bestimmen; planen; arrangieren; einrichten; ordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen disposerarranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
regelen einrichten; organisieren organiserdisposer les parties d’un corps pour les fonctions auxquelles il destiner.
regelen stimmen; einstellen; berichtigen; führen; leiten; lenken réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Verwante vertalingen van geregeld