Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bespeuren (Nederlands) in het Duits
bespeuren:
-
bespeuren (zien; voelen; waarnemen; gewaarworden; bemerken; ontwaren; merken)
fühlen; sehen; spüren; beobachten; merken; bemerken; wahrnehmen; erkennen; feststellen; entdecken-
feststellen werkwoord (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
Conjugations for bespeuren:
o.t.t.
- bespeur
- bespeurt
- bespeurt
- bespeuren
- bespeuren
- bespeuren
o.v.t.
- bespeurde
- bespeurde
- bespeurde
- bespeurden
- bespeurden
- bespeurden
v.t.t.
- heb bespeurd
- hebt bespeurd
- heeft bespeurd
- hebben bespeurd
- hebben bespeurd
- hebben bespeurd
v.v.t.
- had bespeurd
- had bespeurd
- had bespeurd
- hadden bespeurd
- hadden bespeurd
- hadden bespeurd
o.t.t.t.
- zal bespeuren
- zult bespeuren
- zal bespeuren
- zullen bespeuren
- zullen bespeuren
- zullen bespeuren
o.v.t.t.
- zou bespeuren
- zou bespeuren
- zou bespeuren
- zouden bespeuren
- zouden bespeuren
- zouden bespeuren
diversen
- bespeur!
- bespeurt!
- bespeurd
- bespeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bespeuren:
Wiktionary: bespeuren
bespeuren
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bespeuren | → merken; bemerken; erblicken; gewahr werden | ↔ apercevoir — Remarquer une chose qui avait échappé d’abord. |