Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- uitstorten:
-
Wiktionary:
- uitstorten → gießen, einschenken
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitstorten (Nederlands) in het Duits
uitstorten:
-
uitstorten (gieten; schenken)
schütten; ausgießen; stürzen; ausschütten-
ausschütten werkwoord (schütte aus, schüttest aus, schüttet aus, schüttete aus, schüttetet aus, ausgeschüttet)
Conjugations for uitstorten:
o.t.t.
- stort uit
- stort uit
- stort uit
- storten uit
- storten uit
- storten uit
o.v.t.
- stortte uit
- stortte uit
- stortte uit
- stortten uit
- stortten uit
- stortten uit
v.t.t.
- heb uitgestort
- hebt uitgestort
- heeft uitgestort
- hebben uitgestort
- hebben uitgestort
- hebben uitgestort
v.v.t.
- had uitgestort
- had uitgestort
- had uitgestort
- hadden uitgestort
- hadden uitgestort
- hadden uitgestort
o.t.t.t.
- zal uitstorten
- zult uitstorten
- zal uitstorten
- zullen uitstorten
- zullen uitstorten
- zullen uitstorten
o.v.t.t.
- zou uitstorten
- zou uitstorten
- zou uitstorten
- zouden uitstorten
- zouden uitstorten
- zouden uitstorten
en verder
- ben uitgestort
- bent uitgestort
- is uitgestort
- zijn uitgestort
- zijn uitgestort
- zijn uitgestort
diversen
- stort uit!
- stort uit!
- uitgestort
- uitstortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitstorten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausgießen | gieten; schenken; uitstorten | ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; uitgieten |
ausschütten | gieten; schenken; uitstorten | distribueren; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; ronddelen; uitgieten; uitkeren; uitreiken; verdelen |
schütten | gieten; schenken; uitstorten | doen; een prestatie leveren; functioneren; gieten; handelen; plenzen; presteren; stortregenen; uitrichten; uitvoeren; verrichten |
stürzen | gieten; schenken; uitstorten | buitelen; deponeren; donderen; duikelen; hardlopen; ineenduiken; kelderen; naar beneden donderen; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; onderuitgaan; onweren; op zijn bek gaan; rennen; steil afhellen; steil vallen; sterk in waarde dalen; storten; tempo maken; ten val komen; vallen |
Wiktionary: uitstorten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitstorten | → gießen; einschenken | ↔ pour — to cause to flow in a stream |