Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fronsen (Nederlands) in het Duits

fronsen:

fronsen werkwoord (frons, fronst, fronste, fronsten, gefronst)

  1. fronsen
    runzeln; Falten ziehen
    • runzeln werkwoord (runzele, runzelst, runzelt, runzelte, runzeltet, gerunzelt)
    • Falten ziehen werkwoord

Conjugations for fronsen:

o.t.t.
  1. frons
  2. fronst
  3. fronst
  4. fronsen
  5. fronsen
  6. fronsen
o.v.t.
  1. fronste
  2. fronste
  3. fronste
  4. fronsten
  5. fronsten
  6. fronsten
v.t.t.
  1. heb gefronst
  2. hebt gefronst
  3. heeft gefronst
  4. hebben gefronst
  5. hebben gefronst
  6. hebben gefronst
v.v.t.
  1. had gefronst
  2. had gefronst
  3. had gefronst
  4. hadden gefronst
  5. hadden gefronst
  6. hadden gefronst
o.t.t.t.
  1. zal fronsen
  2. zult fronsen
  3. zal fronsen
  4. zullen fronsen
  5. zullen fronsen
  6. zullen fronsen
o.v.t.t.
  1. zou fronsen
  2. zou fronsen
  3. zou fronsen
  4. zouden fronsen
  5. zouden fronsen
  6. zouden fronsen
diversen
  1. frons!
  2. fronst!
  3. gefronst
  4. fronsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor fronsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Falten ziehen fronsen
runzeln fronsen rimpelen

Wiktionary: fronsen

fronsen
verb
  1. van verbazing of afkeuring de wenkbrauwen ophalen

Cross Translation:
FromToVia
fronsen Stirnrunzeln; finsterer Blick frown — facial expression
fronsen runzeln; die Stirn runzeln frown — to have a frown on one's face
fronsen trainieren; zusammenziehen; abtragen; fortbringen; wegtragen entraînertraîner avec soi, après soi.