Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. besmetten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor besmetten (Nederlands) in het Duits

besmetten:

besmetten werkwoord (besmet, besmette, besmetten, besmet)

  1. besmetten (aansteken)
    infizieren; anstecken; verseuchen
    • infizieren werkwoord (infiziere, infizierst, infiziert, infizierte, infiziertet, infiziert)
    • anstecken werkwoord (stecke an, steckst an, steckt an, steckte an, stecktet an, angesteckt)
    • verseuchen werkwoord (verseuche, verseuchst, verseucht, verseuchte, verseuchtet, verseucht)

Conjugations for besmetten:

o.t.t.
  1. besmet
  2. besmet
  3. besmet
  4. besmetten
  5. besmetten
  6. besmetten
o.v.t.
  1. besmette
  2. besmette
  3. besmette
  4. besmetten
  5. besmetten
  6. besmetten
v.t.t.
  1. heb besmet
  2. hebt besmet
  3. heeft besmet
  4. hebben besmet
  5. hebben besmet
  6. hebben besmet
v.v.t.
  1. had besmet
  2. had besmet
  3. had besmet
  4. hadden besmet
  5. hadden besmet
  6. hadden besmet
o.t.t.t.
  1. zal besmetten
  2. zult besmetten
  3. zal besmetten
  4. zullen besmetten
  5. zullen besmetten
  6. zullen besmetten
o.v.t.t.
  1. zou besmetten
  2. zou besmetten
  3. zou besmetten
  4. zouden besmetten
  5. zouden besmetten
  6. zouden besmetten
diversen
  1. besmet!
  2. besmet!
  3. besmet
  4. besmettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

besmetten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. besmetten (besmetting; aansteken)
    die Ansteckung

Vertaal Matrix voor besmetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ansteckung aansteken; besmetten; besmetting infectie; ontsteking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anstecken aansteken; besmetten aanspelden; aansteken; aanstrijken; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; pinnen; sigaret opsteken; spelden; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen
infizieren aansteken; besmetten infecteren; vergiftigen; verpesten
verseuchen aansteken; besmetten bederven; infecteren; stukmaken; verbroddelen; vergiftigen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
- aansteken

Synoniemen voor "besmetten":


Verwante definities voor "besmetten":

  1. een ziekte op iemand overbrengen1
    • Ahmed besmette mij met zijn verkoudheid1

Wiktionary: besmetten


Cross Translation:
FromToVia
besmetten anstecken; infizieren infectergâter ; inoculer des germes contagieux.