Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- rede:
-
Wiktionary:
- rede → Reede
- rede → Diskurs, Anrede, Ankerplatz, Geist, Verstand, Vernunft, Intellekt, Grund, Rationalität, Vernunftgemäßheit, Klugheit, Weisheit
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- Rede:
- reden:
-
Wiktionary:
- Rede → toespraak
- Rede → betogen, een <a class="defDestWord" href="https://www.interglot.nl/woordenboek/nl/de/search?q=betoog&l=en%7Ces" title="Vertaal 'betoog' van Nederlands naar Duits"><span lang="nl">betoog</span></a> <a class="defDestWord" href="https://www.interglot.nl/woordenboek/nl/de/search?q=houden&l=en%7Ces" title="Vertaal 'houden' van Nederlands naar Duits"><span lang="nl">houden</span></a>, een <a class="defDestWord" href="https://www.interglot.nl/woordenboek/nl/de/search?q=rede&l=en%7Ces" title="Vertaal 'rede' van Nederlands naar Duits"><span lang="nl">rede</span></a>(voering) <a class="defDestWord" href="https://www.interglot.nl/woordenboek/nl/de/search?q=houden&l=en%7Ces" title="Vertaal 'houden' van Nederlands naar Duits"><span lang="nl">houden</span></a>, toespraak, speech, redevoering
- reden → spreken, converseren, praten, overleggen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor rede (Nederlands) in het Duits
rede:
-
de rede (verstand; bewustzijn; brein; inzicht)
-
de rede (redevoering; speech; toespraak; spreekbeurt; voordracht; lezing)
-
de rede (verstandelijk vermogen; geestvermogen; intellect; verstand; denkvermogen)
Vertaal Matrix voor rede:
Verwante woorden van "rede":
Wiktionary: rede
rede
Cross Translation:
noun
rede
-
een ankerplaats buitengaats
- rede → Reede
noun
-
Ankerplatz vor dem Hafen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rede | → Diskurs; Anrede | ↔ address — formal communication |
• rede | → Ankerplatz | ↔ anchorage — place for anchoring |
• rede | → Geist; Verstand | ↔ mind — ability for rational thought |
• rede | → Verstand; Vernunft; Intellekt | ↔ reason — (the capacity of the human mind for) rational thinking |
• rede | → Grund; Vernunft; Verstand; Rationalität; Vernunftgemäßheit | ↔ raison — Traductions à trier suivant le sens |
• rede | → Klugheit; Weisheit; Vernunft; Verstand | ↔ sagesse — prudence, circonspection, sentiment juste des choses. |
Verwante vertalingen van rede
Duits
Uitgebreide vertaling voor rede (Duits) in het Nederlands
Rede:
Vertaal Matrix voor Rede:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lezing | Ansprache; Konzert; Lesung; Rede | Anschauung; Ansicht; Ansichtsweise; Besprechung; Debatte; Deklamation; Denkweise; Gespräch; Lesung; Referat; Unterredung; Version; Vortrag |
oratie | Oration; Rede | |
rede | Ansprache; Konzert; Lesung; Rede | Bewußtsein; Denkvermögen; Einsicht; Erkennen; Erkenntnis; Geistesvermögen; Intelligenz; Verstand |
redevoering | Ansprache; Konzert; Lesung; Rede | |
speech | Ansprache; Konzert; Lesung; Rede | |
spraak | Rede; Sprache | |
spreekbeurt | Ansprache; Konzert; Lesung; Rede | Besprechung; Debatte; Deklamation; Gespräch; Referat; Unterredung; Vortrag |
toespraak | Ansprache; Konzert; Lesung; Rede | |
voordracht | Ansprache; Konzert; Lesung; Rede | Deklamation; Einsetzung; Einstellung; Ernennung; Referat; Vortrag |
Synoniemen voor "Rede":
Wiktionary: Rede
Rede
Cross Translation:
Cross Translation:
rede vorm van reden:
-
reden (konversieren; mit einander sprechen; kommunizieren; sagen; mit einander reden; plaudern)
-
reden (miteinander sprechen; sprechen; kommunizieren; quatschen; sagen; konversieren; plaudern; eine Aussage machen; faseln)
spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren-
spreken werkwoord
-
in contact staan werkwoord (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
-
een conversatie hebben werkwoord (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
-
-
reden (Geschichte erzählen; erzählen; sagen; melden; austragen; berichten; deklamieren; sprechen; mitteilen)
-
reden (sprechen; klatschen; babbeln; erzählen; sagen; plaudern; quatschen; schwatzen; eine Aussage machen; schwätzen; kommunizieren; äußern; ausdrücken; tratschen; herumerzählen; bemerken; plappern; weitererzählen; berichten; petzen; quasseln; faseln; deklamieren; konversieren)
-
reden (plaudern)
-
reden (beschäftigt sein; unterhalten; plaudern; telefonieren; sichunterhalten; kommunizieren; mit einander reden; mit einander sprechen)
in gesprek zijn; bezet zijn-
in gesprek zijn werkwoord (ben in gesprek, bent in gesprek, is in gesprek, was in gesprek, waren in gesprek, in gesprek geweest)
-
bezet zijn werkwoord
-
Conjugations for reden:
Präsens
- rede
- redst
- redt
- reden
- redt
- reden
Imperfekt
- redte
- redtest
- redte
- redten
- redtet
- redten
Perfekt
- habe geredet
- hast geredet
- hat geredet
- haben geredet
- habt geredet
- haben geredet
1. Konjunktiv [1]
- rede
- redest
- rede
- reden
- redet
- reden
2. Konjunktiv
- redte
- redtest
- redte
- redten
- redtet
- redten
Futur 1
- werde reden
- wirst reden
- wird reden
- werden reden
- werdet reden
- werden reden
1. Konjunktiv [2]
- würde reden
- würdest reden
- würde reden
- würden reden
- würdet reden
- würden reden
Diverses
- red!
- redt!
- reden Sie!
- geredet
- redend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor reden:
Synoniemen voor "reden":
Wiktionary: reden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• reden | → spreken; converseren | ↔ discourse — engage in discussion or conversation |
• reden | → spreken | ↔ speak — to communicate with one's voice using words |
• reden | → praten; spreken; overleggen | ↔ talk — to communicate by speech |
• reden | → spreken; praten | ↔ parler — proférer, prononcer, articuler des mots. |