Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- plagen:
- plag:
-
Wiktionary:
- plagen → plagen
- plagen → piesacken, plagen, belästigen, verulken, necken, hänseln, verspotten, aufziehen, verarschen, auf den Arm nehmen, entrüsten, anreizen, aufhetzen, reizen, aufreizen, angreifen, herausfordern, stumpf machen, provozieren
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- plagen:
- Plagen:
-
Wiktionary:
- plagen → plagen, sukkelen
- plagen → plagen, lastigvallen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor plagen (Nederlands) in het Duits
plagen:
-
plagen (treiteren; pesten; koeioneren; kwellen; tergen; narren; tarten; sarren)
quälen; plagen; triezen; schinden; schikanieren; brutal vorgehen; belästigen; tyrannisieren; einschüchtern; wegekeln; piesacken; martern-
schikanieren werkwoord (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
-
brutal vorgehen werkwoord (gehe brutal vor, gehst brutal vor, geht brutal vor, ging brutal vor, gingt brutal vor, brutal vorgegangen)
-
tyrannisieren werkwoord (tyrannisiere, tyrannisierst, tyrannisiert, tyrannisierte, tyrannisiertet, tyrannisiert)
-
einschüchtern werkwoord (schüchtere ein, schüchterst ein, schüchtert ein, schüchterte ein, schüchtertet ein, eingeschüchtert)
-
plagen (sarren; uitdagen; pesten; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; tergen)
ärgern; triezen; piesacken; provozieren; striezen; schikanieren; reizen; zusetzen-
schikanieren werkwoord (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
Conjugations for plagen:
o.t.t.
- plaag
- plaagt
- plaagt
- plagen
- plagen
- plagen
o.v.t.
- plaagde
- plaagde
- plaagde
- plaagden
- plaagden
- plaagden
v.t.t.
- heb geplaagd
- hebt geplaagd
- heeft geplaagd
- hebben geplaagd
- hebben geplaagd
- hebben geplaagd
v.v.t.
- had geplaagd
- had geplaagd
- had geplaagd
- hadden geplaagd
- hadden geplaagd
- hadden geplaagd
o.t.t.t.
- zal plagen
- zult plagen
- zal plagen
- zullen plagen
- zullen plagen
- zullen plagen
o.v.t.t.
- zou plagen
- zou plagen
- zou plagen
- zouden plagen
- zouden plagen
- zouden plagen
en verder
- ben geplaagd
- bent geplaagd
- is geplaagd
- zijn geplaagd
- zijn geplaagd
- zijn geplaagd
diversen
- plaag!
- plaagt!
- geplaagd
- plagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de plagen (kwellingen; rampen; verschrikkingen)
Vertaal Matrix voor plagen:
Verwante woorden van "plagen":
Verwante definities voor "plagen":
Wiktionary: plagen
plagen
Cross Translation:
verb
-
iemand lastigvallen
- plagen → plagen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plagen | → piesacken; plagen; belästigen | ↔ badger — pester |
• plagen | → verulken; necken | ↔ banter — to tease mildly |
• plagen | → hänseln | ↔ needle — to tease in order to provoke |
• plagen | → verspotten | ↔ skit — poke fun |
• plagen | → necken; hänseln; aufziehen; verarschen; auf den Arm nehmen | ↔ tease — to poke fun at |
• plagen | → entrüsten; anreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen; angreifen; herausfordern; stumpf machen; provozieren | ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse. |
plagen vorm van plag:
Vertaal Matrix voor plag:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Plagge | graszode; plag; zode | |
Rasenplagge | graszode; plag; zode | |
Sode | graszode; plag; zode | zode |
Verwante woorden van "plag":
Duits
Uitgebreide vertaling voor plagen (Duits) in het Nederlands
plagen:
-
plagen (quälen; triezen; schinden; schikanieren; brutal vorgehen; belästigen; tyrannisieren; einschüchtern; wegekeln; piesacken; martern)
-
plagen (jemandem lästig fallen; schikanieren; zusetzen)
Conjugations for plagen:
Präsens
- plage
- plagst
- plagt
- plagen
- plagt
- plagen
Imperfekt
- plagte
- plagtest
- plagte
- plagten
- plagtet
- plagten
Perfekt
- habe geplagt
- hast geplagt
- hat geplagt
- haben geplagt
- habt geplagt
- haben geplagt
1. Konjunktiv [1]
- plage
- plagest
- plage
- plagen
- plaget
- plagen
2. Konjunktiv
- plagte
- plagtest
- plagte
- plagten
- plagtet
- plagten
Futur 1
- werde plagen
- wirst plagen
- wird plagen
- werden plagen
- werdet plagen
- werden plagen
1. Konjunktiv [2]
- würde plagen
- würdest plagen
- würde plagen
- würden plagen
- würdet plagen
- würden plagen
Diverses
- plag!
- plagt!
- plagen Sie!
- geplagt
- plagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor plagen:
Synoniemen voor "plagen":
Plagen:
Vertaal Matrix voor Plagen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kwellingen | Marter; Plagen; Qualen; Torturen | |
plagen | Marter; Plagen; Qualen; Torturen | |
rampen | Marter; Plagen; Qualen; Torturen | |
verschrikkingen | Marter; Plagen; Qualen; Torturen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
plagen | belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; provozieren; quälen; reizen; schikanieren; schinden; striezen; triezen; tyrannisieren; wegekeln; zusetzen; ärgern |