Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- laden:
-
Wiktionary:
- laden → laden, beauftragen, betrauen
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- laden:
- Laden:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor laden (Nederlands) in het Duits
laden:
-
laden (bevrachten; beladen)
-
laden (inladen)
-
laden (geweer laden)
Conjugations for laden:
o.t.t.
- laad
- laadt
- laadt
- laden
- laden
- laden
o.v.t.
- laadde
- laadde
- laadde
- laadden
- laadden
- laadden
v.t.t.
- heb geladen
- hebt geladen
- heeft geladen
- hebben geladen
- hebben geladen
- hebben geladen
v.v.t.
- had geladen
- had geladen
- had geladen
- hadden geladen
- hadden geladen
- hadden geladen
o.t.t.t.
- zal laden
- zult laden
- zal laden
- zullen laden
- zullen laden
- zullen laden
o.v.t.t.
- zou laden
- zou laden
- zou laden
- zouden laden
- zouden laden
- zouden laden
diversen
- laad!
- laadt!
- geladen
- ladend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor laden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Laden | laden | bedrijf; handel; kleine onderneming; nering; winkelbedrijf; winkelruimte; zaak |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufladen | beladen; bevrachten; geweer laden; inladen; laden | op iets laden; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden |
befrachten | beladen; bevrachten; inladen; laden | opladen elektriciteit; opnieuw laden |
beladen | beladen; bevrachten; inladen; laden | bezwaren; gewicht toevoegen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; verzwaren; zwaarder maken |
einladen | beladen; bevrachten; inladen; laden | binnenhalen; engageren; inviteren; noden; onthalen; ontvangen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; uitnodigen; vergasten |
laden | beladen; bevrachten; geweer laden; inladen; laden | ontbieden; opladen elektriciteit; opnieuw laden; oproepen; sommeren |
verladen | inladen; laden | verladen; verneuken; wegpesten |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beladen | beladen |
Verwante vertalingen van laden
Duits
Uitgebreide vertaling voor laden (Duits) in het Nederlands
laden:
-
laden (beladen; einladen; befrachten; aufladen)
-
laden (einladen; aufladen; verladen; befrachten; beladen)
-
laden (aufladen)
-
laden (herausfordern; aufrufen; auffordern; vorladen; herbeirufen; einberufen; vor Gericht laden; fordern; erinnern; rufen; tagen; mahnen; dämmern)
-
laden (elektricität aufladen; belasten; einladen; aufladen; beladen; befrachten)
Conjugations for laden:
Präsens
- lade
- lädst
- lädt
- laden
- ladet
- laden
Imperfekt
- ladete
- ladetest
- ladete
- ladeten
- ladetet
- ladeten
Perfekt
- habe geladen
- hast geladen
- hat geladen
- haben geladen
- habt geladen
- haben geladen
1. Konjunktiv [1]
- lade
- ladest
- lade
- laden
- ladet
- laden
2. Konjunktiv
- ladete
- ladetest
- ladete
- ladeten
- ladetet
- ladeten
Futur 1
- werde laden
- wirst laden
- wird laden
- werden laden
- werdet laden
- werden laden
1. Konjunktiv [2]
- würde laden
- würdest laden
- würde laden
- würden laden
- würdet laden
- würden laden
Diverses
- lade!
- ladet!
- laden Sie!
- geladen
- ladend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor laden:
Synoniemen voor "laden":
Laden:
-
der Laden (Geschäft; Handelsbetrieb)
-
der Laden
de winkelruimte
Vertaal Matrix voor Laden:
Synoniemen voor "Laden":
Wiktionary: Laden
Laden
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Laden | → zaak | ↔ joint — business |
• Laden | → winkel | ↔ shop — establishment that sells goods |
• Laden | → winkel; zaak; boetiek | ↔ boutique — magasin, partie de façade du rez-de-chaussée d’une maison consacrée à un commerce de détail ou, à la fois, à la fabrication et à la vente. |
• Laden | → zaak; winkel; boetiek | ↔ magasin — commerce|nocat=1 boutique plus ou moins considérable, où l’on vendre des marchandises, en gros ou au détail. |