Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. casus:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor casus (Nederlands) in het Duits

casus:

casus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de casus (geval; kwestie)
    der Fall; der Vorfall; der Vorgang; der Zwischenfall
    • Fall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Vorfall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Vorgang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zwischenfall [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor casus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fall casus; geval; kwestie debacle; dreun; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ineenstorting; ineenzakking; instorting; invalshoek; issue; klap; knal; kwak; kwestie; naamval; ondergang; oogpunt; perspectief; probleemgeval; punt; smak; standpunt; teloorgang; tenondergang; val; verderf; zienswijs
Vorfall casus; geval; kwestie feit; gebeurtenis; incident; voorval
Vorgang casus; geval; kwestie bewerking; feit; gebeurtenis; incident; voorval
Zwischenfall casus; geval; kwestie incident; zaakje

Verwante woorden van "casus":

  • casussen

Wiktionary: casus

casus
noun
  1. een naamval
  2. concrete voorbeeld(en) van iets in de praktijk, vooral gebruikt in wetenschappelijke uitleg en cursussen
casus
noun
  1. bildungssprachlich, selten: Gegenstand, Vorkommnis
  2. Linguistik: grammatische Kategorie der Deklination von Substantiven, Adjektiven, Pronomen und Artikel

Cross Translation:
FromToVia
casus Kasus; Fall case — grammar: specific inflection