Wollen: vertaling Nederlands

Overzicht

Nederlands naar Duits: Meer gegevens...

wollen:
- wollen; wollig
wol:
- Wolle
Wiktionary:
- wollen → wollen
- wollen → wollen, Woll-
- wol → Wolle
- wol → Wolle

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

wollen:
- willen; moeten; believen; wensen
- wollen
Wiktionary:
- wollen → willen
- wollen → wollen
- wollen → [[op het punt staan (om) te]], willen, wollen, wollig

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wollen (Nederlands) in het Duits

wollen:

wollen bijvoeglijk naamwoord

wollen
wollen; wollig
- wollen bijvoeglijk naamwoord
- wollig bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor wollen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
wollen		believen; moeten; wensen; willen
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
wollen	wollen
wollig	wollen	wolachtig; wollig

Verwante woorden van "wollen":

wol

Wiktionary: wollen

wollen

adjective

gemaakt van wol
- wollen → wollen

Cross Translation:

From	To	Via
• wollen	→ wollen; Woll-	↔ woolen — made of wool

wollen vorm van wol:

wol [de ~] zelfstandig naamwoord

de wol
die Wolle
- Wolle [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor wol:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Wolle	wol

Verwante woorden van "wol":

wollen

Verwante definities voor "wol":

zachte, dunne haren van sommige dieren¹
- van het wol van de schaap breien we truien¹

Wiktionary: wol

wol

noun

aus Tierhaaren gewonnenes Produkt für die Herstellung von Garn
- Wolle → wol

Cross Translation:

From	To	Via
• wol	→ Wolle	↔ wool — hair of sheep, etc.
• wol	→ Wolle	↔ wool — cloth or yarn
• wol	→ Wolle	↔ laine — poil long, assez fin et doux, qui croître sur la peau des moutons et de quelques autres mammifères herbivores comme les lapins angora, les chèvres mohair ou cachemire et les lamas.

Verwante vertalingen van wollen

wollen weefsel

Duits

Uitgebreide vertaling voor wollen (Duits) in het Nederlands

wollen:

wollen werkwoord (will, willst, wollte, wolltet, gewollt)

wollen (müssen; sollen; helfen)
willen; moeten; believen
- willen werkwoord (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
- moeten werkwoord (moet, moest, moesten, gemoeten)
- believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
wollen (möchten)
willen; wensen
- willen werkwoord (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
- wensen werkwoord (wens, wenst, wenste, wensten, gewenst)

Conjugations for wollen:

Präsens

will
willst
will
wollen
wollt
wollen

Imperfekt

wollte
wolltest
wollte
wollten
wolltet
wollten

Perfekt

habe gewollt
hast gewollt
hat gewollt
haben gewollt
habt gewollt
haben gewollt

1. Konjunktiv [1]

wolle
wollest
wolle
wollen
wollet
wollen

2. Konjunktiv

wollte
wolltest
wollte
wollten
wolltet
wollten

Futur 1

werde wollen
wirst wollen
wird wollen
werden wollen
werdet wollen
werden wollen

1. Konjunktiv [2]

würde wollen
würdest wollen
würde wollen
würden wollen
würdet wollen
würden wollen

Diverses

will!
wollt!
wollen Sie!
gewollt
willend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

wollen bijvoeglijk naamwoord

wollen (wollig)
wollen
- wollen bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor wollen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
believen		Belieben; Gutdünken
moeten		Müssen; Sollen
wensen		Begehren; Begierde; Verlangen
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
believen	helfen; müssen; sollen; wollen	amüsieren; belieben; belustigen; ergötzen; gefallen; gutdünken; unterhalten
moeten	helfen; müssen; sollen; wollen	gehören; verpflichtet sein an
wensen	möchten; wollen
willen	helfen; möchten; müssen; sollen; wollen
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
wollen	wollen; wollig

Synoniemen voor "wollen":

fixieren; abzielen; anpeilen; anstreben; anvisieren; beabsichtigen; bezwecken; erstreben; gedenken; hinarbeiten; intendieren; konzentrieren; vorhaben
ausbitten; begehren; erbitten; ersehnen; fordern; sein Herz an etwas hängen; verlangen; wünschen

Wiktionary: wollen

wollen

verb

iets als verlangen hebben
- willen → wollen

adjective

gemaakt van wol
- wollen → wollen

Cross Translation:

From	To	Via
• wollen	→ [[op het punt staan (om) te]]	↔ about to — indicating imminence
• wollen	→ willen	↔ want — desire
• wollen	→ wollen	↔ woolen — made of wool
• wollen	→ wollig	↔ woolly — made of wool
• wollen	→ willen	↔ vouloir — Avoir l’intention, la volonté de faire quelque chose, s’y déterminer. (Sens général)

Verwante vertalingen van wollen

wollen sagen

Nederlandse en Duitse zoekresultaten voor: wollen

Uitgebreide vertaling voor wollen (Nederlands) in het Duits

wollen:

wollen bijvoeglijk naamwoord

wollen

Vertaal Matrix voor wollen:

Verwante woorden van "wollen":

Wiktionary: wollen

wollen vorm van wol:

wol [de ~] zelfstandig naamwoord

de wol

Vertaal Matrix voor wol:

Verwante woorden van "wol":

Verwante definities voor "wol":

Wiktionary: wol

Verwante vertalingen van wollen

Uitgebreide vertaling voor wollen (Duits) in het Nederlands

wollen:

wollen werkwoord (will, willst, wollte, wolltet, gewollt)

wollen (müssen; sollen; helfen)

wollen (möchten)

Conjugations for wollen:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

wollen bijvoeglijk naamwoord

wollen (wollig)

Vertaal Matrix voor wollen:

Synoniemen voor "wollen":

Wiktionary: wollen

Verwante vertalingen van wollen