Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schillen (Nederlands) in het Duits
schillen:
Conjugations for schillen:
o.t.t.
- schil
- schilt
- schilt
- schillen
- schillen
- schillen
o.v.t.
- schilde
- schilde
- schilde
- schilden
- schilden
- schilden
v.t.t.
- heb geschild
- hebt geschild
- heeft geschild
- hebben geschild
- hebben geschild
- hebben geschild
v.v.t.
- had geschild
- had geschild
- had geschild
- hadden geschild
- hadden geschild
- hadden geschild
o.t.t.t.
- zal schillen
- zult schillen
- zal schillen
- zullen schillen
- zullen schillen
- zullen schillen
o.v.t.t.
- zou schillen
- zou schillen
- zou schillen
- zouden schillen
- zouden schillen
- zouden schillen
en verder
- ben geschild
- bent geschild
- is geschild
- zijn geschild
- zijn geschild
- zijn geschild
diversen
- schil!
- schilt!
- geschild
- schillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de schillen
Vertaal Matrix voor schillen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schalen | schillen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
enthäuten | jassen; pellen; schillen | afhalen; afstropen; ontvellen; stropen; uitbenen; villen |
pellen | jassen; pellen; schillen | |
schälen | jassen; pellen; schillen | doppen; pellen; zich laten schillen |
Verwante woorden van "schillen":
Wiktionary: schillen
schillen
Cross Translation:
verb
-
(reflexiv) sich (von etwas/ jemandem) unterscheiden: anders sein (als etwas/ jemand)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schillen | → schälen | ↔ peel — to remove skin |
• schillen | → entwenden; stehlen; entblößen; abdecken; entdecken; enthüllen | ↔ dépouiller — Traductions à trier suivant le sens |
• schillen | → schälen | ↔ peler — Enlever la peau |
schillen vorm van schil:
Vertaal Matrix voor schil:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Deckel | bolster; dop; schaal; schil | deksel; deksels; kleppen; lid; vuldoppen |
Kappe | bolster; dop; schaal; schil | afdekkap; baret; bolkap; bolsegment; dak; hoofdbedekking; hoofddeksel; kap; koepel; muts; overdekking; overkapping; pet |
Schale | peul; schil; vel | bak; bast; eierschaal; etensbak; ovenschaal; schaal; schaaltje; schors |
Verwante woorden van "schil":
Wiktionary: schil
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schil | → Schale | ↔ peel — skin of a fruit |
• schil | → Rinde; Schwarte | ↔ rind — hard outer layer of fruit, cheese |
• schil | → Gehäuse; Rumpf; Schale; Schiffskörper; Schiffsrumpf; Borke; Hülse; Rinde | ↔ coque — enveloppe extérieure de l’œuf. |
• schil | → Rinde; Baumrinde; Borke | ↔ écorce — Partie superficielle et protectrice des arbres et des végétaux |
Computer vertaling door derden: