Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Anordnung
|
arrangement; indeling; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; rangschikking; samenstelling; schikking; structuur; systeem
|
afstelling; arrangement; bepaling; beschikbaarheid; beschikking; besluit; besluiten; constatering; determinatie; discipline; dwang; gehoorzaamheid; indeling; inregeling; instelling; onderwerping; orde; raadsbesluit; regel; regelgeving; regeling; reglement; regularisatie; tucht; vaststelling; voorschrift; wet
|
Arrangement
|
arrangement; indeling; opstelling; ordening; rangschikking; schikking
|
arrangement; instrumentatie; orkestratie
|
Aufbau
|
arrangement; indeling; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; rangschikking; samenstelling; schikking; structuur; systeem
|
bouw; bouwwerk; bovenbouw; constructie; gebouw; geweven stof; opbouw; opbouwen; pand; samengesteld geheel; samenstelling; structuur; weefsel
|
Aufeinanderfolge
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
aaneenschakeling; opeenvolging; opvolging; successie
|
Aufstellung
|
arrangement; indeling; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; rangschikking; samenstelling; schikking; structuur; systeem
|
aanduiding; benaming; benoeming; bewering; kader; lijst; lijst van gegevens; omranding; opgaaf; opgave; overzicht; plaatsing van artikel; rand; specificatie; staat; staatje; stelling; tabel; tafel
|
Bau
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
aanleggen; bouw; bouwsector; bouwwerk; constructie; gebouw; opbouw; opbouwen; pand; samengesteld geheel; samenstelling; structuur; verbouwing; vertimmering
|
Eingliederung
|
arrangement; indeling; opstelling; ordening; rangschikking; schikking
|
integratie
|
Einreihung
|
arrangement; indeling; opstelling; ordening; rangschikking; schikking
|
|
Einrichtung
|
arrangement; indeling; opstelling; ordening; rangschikking; schikking
|
aankleding; decoratie; dolhuis; gekkenhuis; gesticht; inrichting; instantie; instelling; kenteken; krankzinnigengesticht; krankzinnigeninrichting; lichaam; merkteken; onderscheidingsteken; organisatie; psychiatrische inrichting; verpleging; versiering; verzorging; zorg
|
Einteilung
|
arrangement; indeling; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; rangschikking; samenstelling; schikking; structuur; systeem
|
schifting; sortering; uitsplitsing
|
Gestaltung
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
conditie; design; formatie; invullen; invulling; kenteken; merkteken; onderscheidingsteken; samenstelling taalkunde; vervulling; vorm; vormgeving
|
Konstruktion
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
bouw; bouwwerk; constructie; gebouw; opbouw; opbouwen; pand; samengesteld geheel; samenstelling; structuur
|
Ordnung
|
arrangement; indeling; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; rangschikking; samenstelling; schikking; structuur; systeem
|
arrangement; bestel; dienstvoorschrift; discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; regel; regelgeving; regeling; regelmaat; reglement; regularisatie; samenstel; tucht; voorschrift; wet
|
Rangordnung
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
hiërarchie; klasse; lijst; maatschappelijke klasse; orde; rang; rangorde; rangschikken; rangschikking; slag; stand; tabel; tafel; volgorde
|
Struktur
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
bouw; bouwwerk; component; constructie; gebouw; opbouw; opbouwen; pand; samengesteld geheel; samenstelling; struct; structuur; toewijzing
|
System
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
bestel; samenstel; stelsel; systeem
|
Zusammensetzung
|
opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; structuur; systeem
|
assemblage; assembleren; bijeenplaatsing; bouw; constructie; montage; onderdelen; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; samenstelling taalkunde; samenvoeging; structuur
|